ECLI:NL:CRVB:2023:414
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 26 juli 2011 ziek gemeld met psychische klachten en had in het verleden een WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 48,84% per 1 mei 2020, wat door appellant werd betwist. Hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten en voerde aan dat zijn artrose en psychische klachten waren toegenomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht had vastgesteld. De Raad concludeerde dat de gronden van appellant in hoger beroep niet slaagden en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.