ECLI:NL:CRVB:2023:988

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
21 / 4211 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zorgprofielen in het kader van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het CIZ van 19 oktober 2021, dat op 1 februari 2022 is gecorrigeerd. De appellante, die kampt met een autismespectrumstoornis, een posttraumatische stressstoornis en een licht verstandelijke beperking, heeft bezwaar gemaakt tegen de indicatie van het zorgprofiel GGZ Wonen met intensieve begeleiding. Appellante stelt dat het zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering beter aansluit bij haar behoeften. Het CIZ heeft echter overtuigend aangetoond dat het zorgprofiel GGZ Wonen het best passende is, gezien de objectieve zorgbehoefte van appellante en de aard van haar psychische problematiek. De Raad heeft vastgesteld dat het CIZ op goede gronden heeft gehandeld en dat het door appellante gewenste zorgprofiel niet passend is. De Raad heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige of voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgprofiel dat aansluit bij de specifieke zorgbehoeften van de verzekerde.

Uitspraak

21.4211 WLZ

Datum uitspraak: 24 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van het CIZ van 19 oktober 2021, gecorrigeerd op 1 februari 2022
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 19 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1354, heeft de Raad het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 december 2018, 18/4328, niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft het CIZ opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en heeft met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen deze nieuwe beslissing slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Het CIZ heeft op 19 oktober 2021, gecorrigeerd op 1 februari 2022, een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit).
Namens appellante heeft mr. R.G.A.M. van den Heuvel, advocaat, tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. Ter uitvoering van de onder het procesverloop genoemde uitspraak van de Raad van 19 mei 2021 heeft het CIZ een nader onderzoek verricht. In dat kader heeft op 27 juli 2021 een huisbezoek plaatsgevonden en heeft de medisch adviseur van het CIZ op 16 september 2021 een nader advies uitgebracht. De medisch adviseur heeft na bestudering van de in het dossier aanwezige (medische) stukken geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een autismespectrumstoornis, een posttraumatische stressstoornis en een licht verstandelijke beperking. De grondslag van een psychische stoornis is volgens de medisch adviseur bij appellante evident aanwezig, gezien de aard van het onderliggend lijden en de beschrijving van de daarbij horende symptomatologie. Daarnaast is bijkomend sprake van de grondslag verstandelijke handicap. Het IQ van appellante zit aan de hogere kant van het spectrum van licht verstandelijke beperking. Er is sprake van een disharmonisch profiel, dat volgens de medisch adviseur gedeeltelijk te verklaren is vanuit de psychiatrische aandoeningen. De medisch adviseur concludeert dat bij appellante sprake is van een noodzaak voor 24 uur zorg in de nabijheid, waarbij de psychiatrische problematiek op de voorgrond staat.
2. Onder verwijzing naar het nadere onderzoek heeft het CIZ bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 juli 2017, waarbij haar aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) was afgewezen, gegrond verklaard. Het CIZ heeft appellante met ingang van 1 oktober 2021 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wlz geïndiceerd voor het zorgprofiel GGZ Wonen met intensieve begeleiding. Dit is volgens het CIZ het best passende zorgprofiel.
3. Appellante heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat het door het CIZ geïndiceerde zorgprofiel voor haar niet het best passende zorgprofiel is. Onder verwijzing naar door haar overgelegde informatie van haar behandelaars heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering voor haar het best passende zorgprofiel is. Volgens appellante staat bij haar de grondslag verstandelijke handicap het meest op de voorgrond en niet de psychiatrische grondslag, zoals de medisch adviseur van het CIZ heeft aangenomen. Als rekening wordt gehouden met de licht verstandelijke beperking van appellante, wordt zij niet overvraagd en daardoor zullen ook haar psychische klachten redelijk beheersbaar blijven. Appellante heeft er verder op gewezen dat zij negatieve ervaringen bij de GGZ heeft opgedaan en dat ook om die reden een GGZzorgprofiel voor haar niet passend is. Appellante heeft de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of zorgprofiel GGZ Wonen met intensieve begeleiding of VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering voor appellante het best passende zorgprofiel is. Voor het antwoord op deze vraag is bepalend welk zorgprofiel, gelet op de daarbij behorende samenhangende zorg, het best aansluit bij de geobjectiveerde zorgbehoefte van appellante. Hiervan uitgaande heeft het CIZ op goede gronden het zorgprofiel GGZ Wonen met intensieve begeleiding als het best passende zorgprofiel geïndiceerd.
4.2.
Het zorgprofiel GGZ Wonen met intensieve begeleiding is gericht op verzekerden die vanwege een psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig hebben. Bij deze verzekerden is sprake van een beperkt probleemoplossend vermogen, van impulsief beslissen en reageren en van problemen in de impulsbeheersing. Deze verzekerden hebben een veilige, weinig eisende en prikkelarme woonomgeving nodig die bescherming, stabiliteit, veiligheid en structuur biedt. Er kan sprake zijn van enige gedragsproblematiek, maar die is hanteerbaar in de context van voortdurende begeleiding in de nabijheid. Bij cliënten in dit zorgprofiel is sprake van een psychiatrische aandoening of psychische stoornis, mogelijk in combinatie met onder meer een (licht) verstandelijke beperking. Het CIZ heeft in het bestreden besluit en met de nadere toelichting daarop tijdens de zitting van de Raad inzichtelijk gemaakt dat dit zorgprofiel goed aansluit bij de objectieve zorgbehoefte van appellante, zoals die blijkt uit de beschikbare (medische) informatie, waaronder de informatie van de behandelaars van appellante en de informatie verkregen bij het huisbezoek. Het standpunt van appellante dat in dit zorgprofiel onvoldoende rekening wordt gehouden met haar (licht) verstandelijke beperking, waardoor het risico op overvraging en toename van klachten bestaat, vindt geen steun in de beschrijving van dit zorgprofiel. Hoewel begrijpelijk is dat appellante het verband legt tussen het zorgprofiel GGZ Wonen met intensieve begeleiding en haar eerdere slechte ervaringen met een GGZ-behandeling, is het goed om te benadrukken dat dit verschillende vormen van zorg zijn.
4.3.
Het CIZ heeft verder overtuigend toegelicht waarom het door appellante gewenste zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering voor haar niet passend is. Weliswaar zijn ook verzekerden in dit zorgprofiel aangewezen op intensieve begeleiding en is dit zorgprofiel geschikt voor verzekerden met een combinatie van psychiatrische problematiek en een verstandelijke handicap, maar kenmerkend voor dit zorgprofiel is dat sprake is van structurele, vaak cumulatieve gedragsproblematiek. Uit de beschikbare medische informatie blijkt dat dit niet aan de orde is bij appellante.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is. Voor het benoemen van een deskundige, zoals door appellante verzocht, bestaat geen aanleiding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep tegen het besluit van 19 oktober 2021, gecorrigeerd op 1 februari 2022, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en L.M. Tobé en L.Z. Achouak el Idrissi als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) I. van der Hout