ECLI:NL:CRVB:2023:982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
22/1212 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beëindiging kinderbijslag en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de Centrale Raad van Beroep, na een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had het recht op kinderbijslag van appellant beëindigd vanaf het derde kwartaal van 2020. Na bezwaar van appellant heeft de Svb in een besluit van 15 juni 2021 het bezwaar gegrond verklaard en alsnog kinderbijslag toegekend. Tevens is een dwangsom van € 1.442,- toegekend wegens het niet tijdig beslissen. Appellant heeft echter ook verzocht om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding, zowel materieel als immaterieel.

De rechtbank heeft het beroep van appellant voor het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op vergoeding van kosten in bezwaar of schadevergoeding. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat appellant geen procesbelang meer heeft bij een oordeel over het niet tijdig beslissen, aangezien de Svb inmiddels een besluit heeft genomen en de dwangsom heeft vergoed. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb geen proceskosten hoeft te vergoeden, omdat de gemachtigde van appellant geen beroepsmatige rechtsbijstand verleent. De Raad heeft wel geoordeeld dat de Svb het griffierecht moet vergoeden, wat leidt tot de vernietiging van de eerdere uitspraak op dat punt.

De uitspraak van de Raad bevestigt dat appellant geen recht heeft op schadevergoeding of proceskosten, maar dat de Svb wel het griffierecht moet vergoeden, tot een totaal van € 185,- voor beide instanties. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met M. Dafir als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.

Uitspraak

22/1212 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 februari 2022, 21/2394 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] , Slowakije (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 2 mei 2023
PROCESVERLOOP
1. Tot nu toe is de procedure als volgt verlopen.
1.1. De Svb heeft het recht op kinderbijslag van appellant beëindigd vanaf het derde kwartaal van 2020. In een besluit van 15 juni 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar hiertegen gegrond verklaard en alsnog kinderbijslag toegekend en uitbetaald aan appellant. In een besluit van dezelfde datum heeft de Svb aan appellant de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van appellant. Ondertussen had de gemachtigde van appellant, [gemachtigde 1] , naast een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen, ook verzocht om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding, zowel materiële als immateriële.
1.2. De rechtbank heeft het beroep, voor zover dit betrekking had over het niet tijdig beslissen in bezwaar, niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1.3. Namens appellant heeft [gemachtigde 2] hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Nu aan appellant alsnog kinderbijslag is toegekend over de kwartalen in geding, blijven nog in geschil de verzoeken om vergoeding van kosten in bezwaar, om schadevergoeding en om vergoeding van wettelijke rente. Appellant meent op dit alles recht te hebben. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat appellant geen aanspraak kan maken op kosten in bezwaar en op schadevergoeding. Appellant heeft op zich wel recht op wettelijke rente, maar omdat dit een bedrag is minder dan € 10,-, komt dit niet tot uitbetaling.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant geen procesbelang meer heeft bij een oordeel over het niet tijdig beslissen, nu de Svb intussen een besluit over het recht op kinderbijslag heeft genomen en ook de maximale dwangsom heeft vergoed. De rechtbank heeft het beroep over dit onderwerp dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank vindt ook dat de Svb geen proceskosten hoeft te vergoeden, omdat de gemachtigde niet beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Appellant heeft geen recht op immateriële schadevergoeding, omdat niet is gebleken dat er sprake is van een ernstige inbreuk in zijn levenssfeer of van een aantasting van zijn persoon. Evenmin is de rechtbank gebleken dat appellant slachtoffer is geworden van discriminatie door de Svb. Op zich is juist dat de kinderbijslag over het derde en vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 te laat is betaald door de Svb. Maar bij de toepassing van het rentepercentage van 2%, zoals dit geldt voor particuliere, niet handelsrelaties, is het bedrag dat aan wettelijke rente toegekend wordt lager dan € 10,-. Op grond van artikel 4:98, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de Svb dan geen wettelijke rente verschuldigd. Tot slot wijst de rechtbank appellant erop dat hij zich tot de Belastingdienst moet wenden voor zijn recht op kindgebonden budget.
Het oordeel van de Raad
3.1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb geen proceskosten, wettelijke rente en schadevergoeding hoeft te betalen aan appellant. Hij doet dat aan de hand van argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de vergoeding van genoemde kosten niet aan de Svb opgedragen. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Niet tijdig beslissen, geen belang bij oordeel

3.3.1. De Raad is, net als de rechtbank, van oordeel dat appellant geen belang meer heeft bij een oordeel over het niet tijdig beslissen door de Svb. Het niet tijdig beslissen zag op het bezwaar tegen een besluit waarin het recht op kinderbijslag was beëindigd. In het bestreden besluit heeft de Svb alsnog kinderbijslag toegekend over de kwartalen waarover dit eerder was geweigerd. De Svb heeft de bedragen die hij alsnog moest betalen ook feitelijk aan appellant overgemaakt. En tot slot heeft de Svb ook de maximale dwangsom betaald die toegekend kan worden als een bestuursorgaan te laat een besluit neemt. Dit betekent dat appellant, over dit onderwerp, niet meer kan bereiken dan hij heeft bereikt. De rechtbank heeft het beroep op dit punt dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.3.2. Het is juist dat appellant heeft verzocht om vergoeding van schade. De nietontvankelijkverklaring van de rechtbank zag ook niet op dit onderwerp. De rechtbank heeft dit onderwerp apart besproken, net als de Raad hieronder zal doen.

Schadevergoeding

3.4.
Dit onderwerp valt uiteen in twee delen, het verzoek om vergoeding van wettelijke rente en vergoeding van de kosten van de gemachtigde enerzijds, en het verzoek om vergoeding van immateriële schadevergoeding anderzijds.
3.4.1.
Appellant stelt met name dat het percentage voor de vaststelling van de wettelijke rente hoger is dan 2%, namelijk 8%. Het percentage van 8% gold echter alleen voor handelsrelaties. De relatie tussen appellant en de Svb geldt als een niet-handelsrelatie, hier gold het percentage van 2%. De Raad is het dan ook eens met de rechtbank dat appellant weliswaar terecht stelt dat hij recht heeft op wettelijke rentevergoeding, maar dat het bedrag dat hem zou moeten worden betaald minder is dan € 10,-. Op grond van artikel 8:98, tweede lid, van de Awb komt zo’n laag bedrag niet tot uitbetaling.
3.4.2.
Als appellant bedoelt te stellen dat de Svb ten onrechte niet ook het kindgebonden budget heeft uitbetaald, wijst ook de Raad hem erop dat de Belastingdienst het recht hierop vast moet stellen. Pas als de Belastingdienst hierover heeft besloten, kan de Svb zo nodig dit bedrag uitbetalen. De Svb neemt geen besluiten over het recht op, of de hoogte van, het kindgebonden budget.
3.4.3.
Ook kan het salaris van de gemachtigde niet gezien worden als schade die voor vergoeding in aanmerking kan komen. Artikel 8:75 van de Awb bepaalt wie kan worden veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de andere partij. Het Besluit proceskosten bestuursrecht regelt welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Proceskostenvergoeding en vergoeding van kosten in bezwaar kan dus alleen plaatsvinden via de weg van deze regelingen. Dit wordt besproken onder 4.
3.4.4.
Wat betreft het verzoek om vergoeding van immateriële schade, volgt de Raad de rechtbank. Om te kunnen stellen dat appellant immateriële schade heeft geleden, moet vastgesteld worden dat hij dusdanig psychisch heeft geleden onder het onrechtmatige besluit, dat er sprake is van een ernstige inbreuk in zijn levenssfeer of andere persoonlijkheidsrechten als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Appellant heeft hiervoor geen concrete aanknopingspunten aangedragen. De Raad kan appellant ook niet volgen in zijn stelling dat er sprake is van discriminatie van in het buitenland wonende rechthebbenden op kinderbijslag. Dat appellant in het buitenland woont en dat er door de Svb een, achteraf, onjuist besluit is genomen, is daar geen bewijs voor. Als de stelling van appellant zo begrepen moet worden dat er vaker foute beslissingen worden gezonden aan rechthebbenden in het buitenland dan aan rechthebbenden in Nederland, dan heeft hij daar geen bewijzen voor aangeleverd.
Proceskosten
4. Zoals in 3.4.3 al is uitgelegd, zijn er regels om voor vergoeding van proceskosten en kosten in bezwaar in aanmerking te komen. Eén van deze regels is dat de gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand moet verlenen. De gemachtigde van appellant verleent de rechtsbijstand niet beroepsmatig, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. [1] De Raad ziet geen aanleiding om hier prejudiciële vragen over te stellen.
Griffierecht
5. Wel stelt appellant terecht dat de rechtbank de Svb had moeten veroordelen tot vergoeding van het griffierecht. Dit volgt uit artikel 8:109 van de Awb, in samenhang met artikel 8:74, tweede lid van de Awb. De Raad zal dan ook de Svb veroordelen tot het vergoeden van het griffierecht in beide instanties.
Conclusie
6. Appellant heeft geen recht op vergoeding van schade, proceskosten of kosten in bezwaar. Wel moet de Svb aan hem het griffierecht in beide instanties vergoeden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank de Svb niet heeft veroordeeld tot vergoeding van griffierecht;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het griffierecht tot een bedrag van € 49,- in beroep en € 136,- in hoger beroep vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2023.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraken ECLI:NL:CRVB:2017:1408 en ECLI:NL:CRVB:2023:586.