ECLI:NL:CRVB:2023:904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
21/950 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zorgprofiel en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor appellant, die lijdt aan psychische en somatische aandoeningen. Appellant had eerder een aanvraag ingediend voor het zorgprofiel VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, maar het CIZ had dit afgewezen en in plaats daarvan een indicatie verleend voor VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat het door hem gewenste zorgprofiel het best passend was, beoordeeld. De Raad concludeerde dat het CIZ op goede gronden had geoordeeld dat de beschikbare medische gegevens onvoldoende waren om te concluderen dat het zorgprofiel VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg passend was. De Raad bevestigde de beslissing van het CIZ en de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het beroep van appellant ongegrond was verklaard.

Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties niet overschreden was, maar dat er wel een overschrijding van bijna zes maanden had plaatsgevonden in de fase bij de bestuursrechter. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 500,- aan appellant als schadevergoeding en heeft ook de proceskosten van appellant in verband met dit verzoek begroot op € 418,50.

Uitspraak

21.950 WLZ

Datum uitspraak: 10 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 februari 2021, 19/2994 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. van Weersch hoger beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Weersch en [naam zus] , zus en zorgverlener van appellant. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. S. Kersjes-van Bussel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1974, is bekend met psychische, psychogeriatrische en somatische aandoeningen.
1.2.
Appellant heeft op 20 november 2018 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CIZ heeft de aanvraag bij besluit van 3 januari 2019 afgewezen.
1.3.
Het CIZ heeft, onder verwijzing naar medische adviezen van 12 april 2019, 23 april 2019 en 10 mei 2019, bij besluit van 15 mei 2019 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 januari 2019 gegrond verklaard en aan appellant, op grond van de artikelen 3.2.1, eerste lid en 3.2.3, eerste lid, van de Wlz, met ingang van 10 mei 2019 een indicatie verleend voor het zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg, zijnde het voor appellant best passende zorgprofiel.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort samengevat, overwogen dat het CIZ voldoende heeft gemotiveerd waarom appellant geen indicatie wordt verleend voor het door hem gewenste zorgprofiel VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding.
3. Bij besluit van 21 april 2022 heeft het CIZ aan appellant met ingang van 23 juli 2022 een indicatie verleend voor het zorgprofiel GGZ Wonen met intensieve begeleiding en verzorging.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het zorgprofiel VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding het voor hem best passende zorgprofiel is. Hij is het daarom niet eens met het bestreden besluit en het besluit van 21 april 2022. Appellant heeft daarbij verwezen naar informatie van zijn behandelaars en zijn familieleden die de zorg verlenen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Omvang van het geding in hoger beroep
5.1.
De Raad is van oordeel dat het hoger beroep van appellant niet mede betrekking heeft op het besluit van 21 april 2022. Ter zitting heeft het CIZ toegelicht dat met dit besluit de bij het bestreden besluit verleende indicatie op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz met ingang van 23 juli 2022 is herzien naar zorgprofiel GGZ Wonen met intensieve begeleiding en verzorging. Dit, omdat appellant volgens het CIZ niet langer op de eerder geïndiceerde zorg was aangewezen. Daarmee blijft het besluit van 21 april 2022 niet binnen de grondslag en reikwijdte van het bestreden besluit en is er geen sprake van een wijziging of intrekking zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit brengt met zich dat het aanvullend hoger beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb, moet worden doorgezonden naar het CIZ om te behandelen als bezwaar.
Best passend zorgprofiel
5.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het CIZ in de beoordelingsperiode, die loopt van 20 november 2018 (datum aanvraag) tot en met 15 mei 2019 (bestreden besluit), op goede gronden appellant voor zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg heeft geïndiceerd. De Raad is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe het volgende.
5.3.
Het zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg is gericht op verzekerden die vanwege ernstige dementiële problematiek behoefte hebben aan intensieve begeleiding en intensieve verzorging. De cliënten zijn (bijna) geheel zorgafhankelijk. Ten aanzien van de verschillende psychosociale/cognitieve functies hebben zij continu hulp, toezicht en sturing nodig. De cliënten kunnen soms gedragsproblematiek vertonen en bij een deel van hen komt psychiatrische problematiek voor. Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten vaak hulp of overname nodig. De aard van het begeleidingsdoel is meestal begeleiding bij achteruitgang. Kenmerkend voor het door appellant gewenste zorgprofiel VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding is dat het gericht is op verzekerden die op grond van een chronische ziekte specifieke begeleiding nodig hebben. Er is bij deze verzekerden vaak sprake van gedragsproblematiek, waardoor in die situaties vaak of continu hulp, toezicht of sturing nodig is.
5.4.
Het CIZ heeft toegelicht dat het zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg ten tijde van belang het best aansluit bij de zorgbehoefte van appellant, die onder meer voortvloeit uit de (beginnende) Morbus Korsakov en de daarbij behorende problematiek. Volgens het CIZ kan op basis van de beschikbare (medische) informatie niet geconcludeerd worden dat het door appellant gewenste zorgprofiel het best passend voor hem is. CIZ heeft er daarbij op gewezen dat uit de beschikbare (medische) informatie blijkt dat appellant gedragsproblematiek heeft en dat hij daarvoor is behandeld bij GGZ GGMD en Fivoor. Ook blijkt dat de behandelaars van appellant begeleiding, met name bij ondersteuning, structuur, regelmaat en correctie, van groot belang vinden. Het CIZ heeft echter onvoldoende duidelijkheid verkregen over de ernst en de mate van de gedragsproblemen, de uiting daarvan en de interventies die door de Wlz-zorgverleners in verband hiermee moeten worden verricht. Volgens het CIZ kan hiervoor niet worden volstaan met de verklaringen van de familieleden van appellant in het zorgplan en is een gedegen onderbouwing van de gedragsproblematiek door ter zake deskundigen, zoals bijvoorbeeld het FACT-team van Fivoor noodzakelijk. Appellant heeft het CIZ echter geen toestemming gegeven om de ontbrekende informatie daar op te vragen.
5.5.
De Raad volgt het CIZ in het standpunt dat de beschikbare (medische) gegevens onvoldoende zijn om te oordelen dat ten tijde van belang het zorgprofiel VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding het best passend voor appellant is. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd meegedeeld dat geen medewerking wordt verleend aan het opvragen van nadere informatie bij behandelaars of het FACT-team en is verzocht uitspraak te doen op basis van de beschikbare gegevens. Onder deze omstandigheden zijn er onvoldoende aanknopingspunten om ten tijde van belang de verleende indicatie voor zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg voor onjuist te houden.
5.6.
Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn
6. Voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, geldt het volgende.
6.1.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
6.2.
Voor dit geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst door het CIZ op 3 januari 2019 van het bezwaarschrift van appellant tot de datum van deze uitspraak zijn vier jaar en bijna vijf maanden verstreken. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellant zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met bijna zes maanden overschreden De overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden in de fase bij de bestuursrechter. De Raad zal daarom de Staat veroordelen tot betaling van € 500,- aan appellant.
6.3.
Aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen in de proceskosten die appellant in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 418,50 (1 punt met wegingsfactor 0,5 en een waarde per punt van € 837,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en L.Z. Achouak el Idrissi als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt