In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor appellant, die lijdt aan psychische en somatische aandoeningen. Appellant had eerder een aanvraag ingediend voor het zorgprofiel VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, maar het CIZ had dit afgewezen en in plaats daarvan een indicatie verleend voor VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat het door hem gewenste zorgprofiel het best passend was, beoordeeld. De Raad concludeerde dat het CIZ op goede gronden had geoordeeld dat de beschikbare medische gegevens onvoldoende waren om te concluderen dat het zorgprofiel VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg passend was. De Raad bevestigde de beslissing van het CIZ en de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het beroep van appellant ongegrond was verklaard.
Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties niet overschreden was, maar dat er wel een overschrijding van bijna zes maanden had plaatsgevonden in de fase bij de bestuursrechter. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 500,- aan appellant als schadevergoeding en heeft ook de proceskosten van appellant in verband met dit verzoek begroot op € 418,50.