ECLI:NL:CRVB:2023:903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
22/2619 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en juiste FML

Op 10 mei 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant had zich ziek gemeld op 10 maart 2020 en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Na een medische beoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat appellant per 27 juni 2021 niet langer recht had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant stelde dat er sprake was van een onzorgvuldig medisch onderzoek en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling voldoende was gemotiveerd.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren en voerde aan dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. Hij verwees naar een rapport van Argonaut dat zijn beperkte belastbaarheid bevestigde. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat appellant in verzekeringsgeneeskundige zin belastbaar was. De Raad beoordeelde de argumenten van appellant en concludeerde dat er geen reden was om aan de zorgvuldigheid van het onderzoek te twijfelen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant zijn stellingen niet had onderbouwd met voldoende medische informatie.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv toereikend had gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechten van de betrokken partijen.

Uitspraak

22.2619 ZW

Datum uitspraak: 10 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juni 2022, 22/1341 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als autopoetser voor gemiddeld 27,82 uur per week. Op 10 maart 2020 heeft hij zich ziek gemeld met diverse klachten. Bij besluit van 22 april 2020 heeft het Uwv appellant per 10 maart 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is het recht op ziekengeld voortgezet, omdat appellant op dat moment niet ten minste 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.
1.3.
In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (TVB2) heeft een verzekeringsarts op 19 april 2021 onderzoek verricht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 april 2021 neergelegde beperkingen. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, heeft vervolgens vier functies geselecteerd en heeft op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 96,63% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 mei 2021 vastgesteld dat appellant met ingang van 27 juni 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 februari 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 2 februari 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangescherpte FML van 2 februari 2022 en een rapport van 3 februari 2022 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is geweest van een onzorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 februari 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt is omdat hij niet voldoet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden en dat er ook geen reden is voor een urenbeperking. De rechtbank heeft geen reden gezien voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de in de FML van 2 februari 2022 neergelegde beperkingen van appellant hebben onderschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant zijn stelling dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat niet heeft onderbouwd met medische informatie. De rechtbank heeft de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de diagnose depressieve episode van ruim na de datum in geding is en dat er passende beperkingen zijn aangenomen in verband met de psychische klachten, kunnen volgen. De rechtbank heeft overwogen dat het rapport van 11 februari 2022 van Argonaut weliswaar is opgesteld door een verzekeringsarts, maar een andere invalshoek heeft, omdat het is opgesteld in het kader van de Participatiewet. Daarin speelt een andere beoordeling dan een verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Bovendien heeft de verzekeringsarts van Argonaut geconcludeerd dat appellant in verzekeringsgeneeskundige zin belastbaar is in arbeid. Tot slot heeft de rechtbank vastgesteld dat appellant geen concrete beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de voor hem geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd dat appellant de werkzaamheden in deze functies kan verrichten ondanks zijn beperkingen. De rechtbank heeft daarom geen reden gezien te oordelen dat deze functies niet geschikt zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat sprake is geweest van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Appellant heeft verder gesteld dat hij praktisch gezien geen arbeid kan verrichten en daarom volledig arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing daarvan heeft hij verwezen naar het in de beroepsfase ingebrachte, door een verzekeringsarts opgestelde, rapport van 11 februari 2022 van Argonaut, naar daarin genoemde informatie van 10 januari 2022 van de huisarts, naar informatie van 27 januari 2022 en 16 juni 2022 van de Forta Groep, naar diverse afspraakbevestigingen en algemene informatie en naar al uit de bezwaar- en beroepsfase bekende medische stukken. Appellant heeft erop gewezen dat hij naast psychische klachten wordt beperkt door rugklachten, nekklachten, pijn in de schouders en tintelingen in de armen, hartinfarcten (in 2005 en 2013), suikerziekte, slaapklachten en misselijkheid. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte onvoldoende waarde toegekend aan het rapport van Argonaut, waarin is geconcludeerd dat appellant door de combinatie van aandoeningen zeer marginaal belastbaar is en niet in staat is tot arbeid. Omdat het Uwv specialisten in dienst heeft die zijn belastbaarheid toetsen en appellant onvoldoende inkomen heeft om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, is volgens appellant sprake van schending van het beginsel van ‘equality of arms’. Appellant heeft dan ook verzocht een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Bovendien is volgens appellant door het rapport van Argonaut in ieder geval twijfel ontstaan aan de medische beoordeling door het Uwv, zodat (ook) op die grond aanleiding bestaat om een deskundige (verzekeringsarts) in te schakelen. Tot slot heeft appellant gesteld dat hij, gelet op zijn beperkingen, de voor hem geselecteerde functies niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft erop gewezen dat in het rapport van 11 februari 2022 van Argonaut ook is geconcludeerd dat appellant in verzekeringsgeneeskundige zin belastbaar is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 27 juni 2021 heeft beëindigd op de grond dat hij per deze datum meer dan 65% van zijn maatman kan verdienen.
4.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding tot het volgende.
Stap 1: zorgvuldigheid van het onderzoek
4.3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat sprake is geweest van onzorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft deze grond in de aangevallen uitspraak in voldoende mate aan de orde gesteld en gemotiveerd verworpen. Dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
Stap 2: equality of arms
4.3.2.
De kern van het beginsel van de equality of arms is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Als de betrokkene (medische) stukken in het geding brengt, moet de bestuursrechter beoordelen of deze stukken een redelijke mogelijkheid vormen voor betrokkene om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen.
4.3.3.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in bezwaar, beroep en hoger beroep gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn standpunt te onderbouwen met medische informatie van zijn behandelaars en van Argonaut. Deze stukken bevatten relevante informatie over de psychische en fysieke klachten van appellant, zoals de aard en de ernst van de klachten, de vastgestelde diagnoses en de gevolgde behandelingen. Deze informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van ‘equality of arms’ en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.3.4.
Ook wat betreft de inhoudelijke beoordeling heeft appellant in hoger beroep in essentie de door hem in beroep aangevoerde gronden herhaald. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak in voldoende mate aan de orde gesteld en gemotiveerd verworpen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt nog toegevoegd dat de door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie niet leidt tot twijfel aan de FML van 2 februari 2022. Deze informatie is namelijk of al bekend uit de bezwaar- en beroepsfase en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en toereikend betrokken bij de beoordeling of dateert van (ruim) na de datum in geding. Nu geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling bestaat, is er om die reden evenmin aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn beperkingen, de werkzaamheden in de voor hem geselecteerde functies kan verrichten.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.L.K. Dagmar