ECLI:NL:CRVB:2023:9

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
20/3609 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1971, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. De beslissing was gebaseerd op een medische beoordeling door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellant in het verleden, tussen zijn achttiende en de aanvraagdatum, in staat was om regulier werk te verrichten en het wettelijk minimumloon te verdienen. Appellant heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten zorgvuldig waren opgesteld en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de medische situatie van appellant. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte bepaalde gronden niet heeft besproken, waaronder de vraag of hij het minimumloon heeft verdiend en of de geselecteerde functies passend zijn gezien zijn beperkingen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de rechtbank de relevante gronden adequaat had behandeld en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 3609 WAJONG

Datum uitspraak: 4 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
15 september 2020, 19/3417 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1971, heeft met een door het Uwv op 31 januari 2019 ontvangen formulier een aanvraag op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij heeft hij vermeld dat hij nystagmus heeft en hartproblemen als gevolg van een hartinfarct. In het kader van de aanvraag is appellant onderzocht door een verzekeringsarts, die heeft geconcludeerd dat appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar doorlopende beperkingen had als gevolg van ziekte en gebrek. Appellant heeft problemen met het zien. De arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0%, omdat appellant tussen het achttiende jaar en een jaar voor datum aanvraag verdiensten uit reguliere arbeid heeft genoten, toen passend bij de krachten, bekwaamheden en opleiding. Hij heeft tenminste het wettelijk minimumloon verdiend en hij heeft dit ten minste vijf jaar achtereen verricht. Bij besluit van 28 maart 2019 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajonguitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 30 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 maart 2019 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
In beroep heeft appellant ter ondersteuning van zijn standpunt inkomensgegevens over de jaren 1991 tot en met 2018 en informatie van de huisarts ingezonden. Het Uwv heeft in reactie hierop rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de door appellant overgelegde gegevens aanleiding gezien om, op grond van de in bezwaar vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 augustus 2019, alsnog functies te selecteren. Op basis van de geselecteerde functies is een mate van arbeidsongeschiktheid van 9,05% vastgesteld per 15 september 1989.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft overwogen dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de medische situatie en diagnoses van appellant. De in beroep ingebrachte brief van de huisarts omtrent de klachten aan de voeten van appellant maakt dit niet anders. De rechtbank heeft van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op deze brief heeft geconcludeerd dat het niet voorstelbaar is dat de voetklachten rond het zeventiende- en achttiende jaar aanleiding gaven tot restricties van enige substantie. Bovendien zijn er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen feitelijke gegevens voorhanden uit die periode die dit aannemelijk maken. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag volgens vaste rechtspraak [1] ligt bij de aanvrager, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. De beperkingen in de FML zijn naar het oordeel van de rechtbank een reële weergave van de bij appellant bestaande beperkingen. Het Uwv mocht dan ook uitgaan van de medische rapporten.
2.3.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat door de arbeidsdeskundige rekening is gehouden met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. De stelling van appellant dat de functies, gelet op de beperkingen ten aanzien van het gebruik van computers en blootstelling aan direct zonlicht, niet voldoen, is niet nader onderbouwd en is weerlegd in een reactie van de arbeidsdeskundige van 7 juli 2020. Appellant heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat kan worden geacht de geduide functies te verrichten. De rechtbank komt aan het bespreken van de gronden over het al dan niet verdienen van het minimumloon niet toe omdat de Wajong-uitkering al op grond van het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 9,05% door het Uwv terecht is geweigerd. Omdat het bestreden besluit eerst in beroep is voorzien van een toereikende arbeidskundige onderbouwing heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek bevat. De rechtbank heeft aanleiding gezien dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant en het Uwv op te dragen het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de gronden niet heeft besproken over het al dan niet verdiend hebben van het minimumloon. In een aanvullend beroepschrift van 21 augustus 2021 heeft appellant gesteld dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Ter zitting heeft appellant naar voren gebracht dat zijn voetklachten onvoldoende zijn meegewogen en heeft hij zijn standpunt dat de geselecteerde functies medisch niet geschikt zijn onderbouwd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Niet in geschil is dat het beoordelingskader wordt gevormd door de AAW. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overwegingen 4 en 5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Ter zitting heeft (de gemachtigde van) appellant de grond over het niet bespreken door de rechtbank van de verdiensten van appellant ingetrokken. Het betoog over de voetklachten is in essentie een herhaling van wat appellant in beroep daarover heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgrond afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze grond niet slaagt. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven.
4.3.1.
Eerst ter zitting heeft appellant zijn standpunt dat de geselecteerde functies medisch niet geschikt zijn geconcretiseerd. De enkele stelling van appellant dat hij de functie productiemedewerker inpak kuikens (SBC-code 111172) niet kan verrichten vanwege het fijn motorisch hand- en vingergebruik, treft geen doel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 juli 2020 toegelicht dat er geen functies zijn geduid waarbij sprake is van fijn priegelwerk waarbij de oog en hand coördinatie een grote rol speelt.
4.3.2.
Dat de functies algemeen productiemedewerker (SBC-code 111174) en inpakker (SBCcode 111190) niet tegemoetkomen aan de beperkingen zoals vastgelegd in de FML, wordt evenmin gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met het rapport van 6 januari 2020 en de toelichting bij de signaleringen in het Resultaat Functiebeoordeling en met het rapport van 7 juli 2020 onderbouwd dat deze functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.3.3.
Appellant heeft ter zitting ten slotte nog aangevoerd dat uit het Resultaat Functiebeoordeling onvoldoende duidelijk wordt welke taken hij in deze functies precies moet doen en dat onduidelijk is of hij deze taken met zijn beperking op het item ‘zien’ kan verrichten. De Raad stelt vast dat deze inhoudelijke grond tegen de geselecteerde functies niet eerder door appellant in beroep of in hoger beroep is aangevoerd. Bij brief van 8 juli 2021 is appellant verzocht zijn hoger beroep nader te onderbouwen. In het aanvullend beroepschrift van 21 augustus 2021 heeft appellant zich vervolgens beperkt tot de algemene stelling dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Op de specifieke stellingen die thans ter zitting door appellant zijn ingenomen, hebben het Uwv – en ook de Raad – zich niet adequaat kunnen voorbereiden. Het Uwv heeft ter zitting verklaard dat voor een adequate reactie op deze stellingen van appellant de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zal moeten worden geraadpleegd. Niet valt in te zien dat appellant deze gronden niet eerder in de procedure, en in ieder geval naar aanleiding van de brief van 8 juli 2021, heeft kunnen aanvoeren. Bij deze stand van zaken verzet het belang van een goede procesorde zich tegen heropening van het onderzoek teneinde de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te laten reageren op de stellingen van appellant. De Raad zal wat appellant in zoverre heeft aangevoerd daarom verder buiten beschouwing laten.
4.4.
Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.3.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2192.