ECLI:NL:CRVB:2023:895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
21/3995 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 1987 en afkomstig uit Polen, heeft in Nederland een wisselend arbeidsverleden gehad en heeft op 8 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante volgens de verzekeringsarts ten minste vier uur per dag belastbaar is en er geen medische redenen zijn voor een urenbeperking. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij al vanaf haar geboorte een oogziekte heeft en dus niet in staat is om ten minste vier uur per dag te werken. De Centrale Raad heeft echter geoordeeld dat de onderzoeken van het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft. De Raad heeft geen discrepantie gezien tussen de medische rapporten van de Poolse en Nederlandse artsen en heeft de argumenten van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere stellingen beschouwd.

De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de strenge criteria die gelden voor het verkrijgen van een Wajong-uitkering.

Uitspraak

21 3995 WAJONG

Datum uitspraak: 10 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
27 september 2021, 21/715 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.T. Ghaffari, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2023. Appellante is verschenen, vergezeld door haar moeder en bijgestaan door mr. Ghaffari. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk. Als tolk was A. Kosicka aanwezig.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [Geboortedatum] 1987, woonde op haar achttiende verjaardag in Polen. Op 23 juni 2015 heeft ze zich in Nederland gevestigd. Sinds augustus 2013 heeft ze in
Nederland een wisselend arbeidsverleden gehad. Er was sprake van kortdurende dienstverbanden afgewisseld met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 8 januari 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Op 27 maart 2020 heeft de arbeidsdeskundige een rapport Indicatie banenafspraak opgemaakt op grond waarvan het Uwv bij besluit van 30 maart 2020
appellante heeft meegedeeld dat zij een Indicatie banenafspraak krijgt. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij in aanmerking wil komen voor een Wajong-uitkering. Bij besluit van 24 augustus 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna door een verergering van de gezondheidsklachten niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geworden.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 augustus 2020 heeft het Uwv bij besluit van 30 december 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 november 2020 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 december 2020 ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de beoordeling van het arbeidsvermogen onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat niet kan worden gesteld dat er nu of in het verleden op medische gronden geen arbeidsvermogen is (geweest). Er is geen medische noodzaak tot een urenbeperking. Er is geen aandoening met een wezenlijke invloed op de energiehuishouding, er is geen
verminderde beschikbaarheid door een tijdrovende behandeling en er is geen medische
reden om een preventieve urenbeperking aan te nemen. Hieruit volgt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante voor minstens vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank heeft de redenering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed kunnen volgen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de beoordeling dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is geweest in de vijf
jaar na haar achttiende verjaardag. Appellante heeft geen nieuwe medische informatie ingebracht op grond waarvan de verzekeringsarts tot een ander oordeel had moeten komen.
2.2.
Anders dan appellante, heeft de rechtbank geen discrepantie gezien tussen het medisch inzicht van de Poolse verzekeringsarts op 7 juli 2010 en het oordeel van de verzekeringsarts van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat appellante een aangeboren oogafwijking heeft waardoor zij vanaf haar geboorte slechtziend is en dat er dus op haar achttiende verjaardag sprake is van ziekte of gebrek. Deze beschouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wijkt niet wezenlijk af van de vaststelling van de Poolse verzekeringsarts dat sprake is van een aangeboren oogziekte en slechtziendheid van hoge graad van beide ogen. De omstandigheid dat appellante in het verleden in Polen een
arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft ontvangen, betekent echter niet dat zij dus ook
voldoet aan de strenge criteria van de Wajong om in Nederland in aanmerking te komen
voor een uitkering op grond van deze wet.
2.3.
De rechtbank heeft het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige in te schakelen om onderzoek te laten doen naar de visuele beperkingen van appellante afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de oogziekte al vanaf geboorte en voor de achttiende verjaardag had en dus recht heeft op een Wajong-uitkering. In dit verband heeft appellante gewezen op de informatie van de Poolse oogarts uit 2010. Appellante is van mening dat zij op basis van preventieve gronden niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij informatie van de oogarts van 21 januari 2022 en 10 mei 2022, een verwijsbrief van de huisarts van 13 december 2022 naar de GGZ en een verklaring behandeling GGZ overgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is (voor zover hier van belang) jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
De Wajong-aanvraag van appellante is een zogenoemde laattijdige aanvraag. Niet in geschil is dat appellante op haar achttiende verjaardag een aangeboren oogafwijking had. Ter beoordeling staat of de rechtbank terecht geoordeeld heeft dat het Uwv de aanvraag kon afwijzen omdat appellante op 8 januari 2020, de datum van ontvangst van de aanvraag, arbeidsvermogen heeft, waarbij het meer specifiek gaat om de vaststelling dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de onderzoeken van het Uwv zorgvuldig zijn geweest. De rechtbank heeft terecht de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van
11 november 2020 gevolgd dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is en dat er geen medische reden is om een preventieve urenbeperking aan te nemen. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar conclusie dat er geen discrepantie is tussen de informatie van de Poolse oogarts/keuringsarts uit 2010 en het oordeel van de verzekeringsarts van het Uwv. De in hoger beroep overgelegde informatie van de oogarts en de gegevens met betrekking tot een behandeling bij GGZ, maken niet aannemelijk dat appellante niet ten minste vier uur per dag belastbaar kan zijn.
4.4.
Ook voor wat betreft de periode van vijf jaar na haar achttiende verjaardag worden de overwegingen van de rechtbank onderschreven dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar was en dus over arbeidsvermogen beschikte.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) K.M. Geerman