ECLI:NL:CRVB:2023:878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
21/4213 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WIA-uitkering na medisch onderzoek en herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had verzocht om toekenning van een WIA-uitkering, maar het Uwv had dit geweigerd. In een tussenuitspraak van 7 december 2022 werd vastgesteld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had appellant alleen telefonisch onderzocht, wat volgens de Raad niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen. De Raad droeg het Uwv op om dit gebrek te herstellen door een nadere medische beoordeling uit te voeren.

Op 3 januari 2023 vond er een lichamelijk en psychisch onderzoek plaats, waaruit bleek dat de bevindingen geen aanleiding gaven om de belastbaarheid van appellant aan te passen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De rechtbank werd gevolgd in haar oordeel dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de artsen van het Uwv.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 24 september 2020, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.348,- bedragen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi.

Uitspraak

21.4213 WIA

Datum uitspraak: 10 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 oktober 2021, 20/5600 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 7 december 2022 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2022:2650, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 januari 2023 ingebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.2.
De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, waardoor het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en daardoor tevens niet deugdelijk is gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet gevolgd in zijn conclusie dat een spreekuurcontact met appellant geen toegevoegde waarde had. Vastgesteld is dat appellant in de primaire fase is onderzocht door een arts van het Uwv en in de bezwaarfase is het contact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep verlopen via een telefonisch spreekuurcontact. Gelet op de door appellant geuite fysieke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de Raad niet kunnen volstaan met een telefonisch onderzoek.
1.3.
Het Uwv is opgedragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen door een nadere medische beoordeling te verrichten met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
1.4.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant op 3 januari 2023 op het spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. In het rapport van 17 januari 2023 is geconcludeerd dat de bevindingen bij dit onderzoek geen aanleiding geven de belastbaarheid van appellant per datum in geding aan te passen. De bevindingen bij het fysieke onderzoek komen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep overeen met de bevindingen van de primaire arts bij het lichamelijk onderzoek rondom datum in geding.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, door appellant alsnog op een spreekuur te onderzoeken en over de bevindingen te rapporteren uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Hierdoor is alsnog sprake van een zorgvuldig medisch onderzoek en is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld.
2.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te
twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de artsen van het Uwv.
2.3.1.
De gronden van appellant in hoger beroep geven geen aanleiding voor een ander oordeel nu deze voornamelijk een herhaling zijn van de gronden in beroep en hieruit niet kan worden afgeleid waarom het oordeel van de rechtbank onjuist is geweest. Ten aanzien van de door appellant gestelde beperkingen wordt als volgt overwogen.
2.3.2.
In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is rekening gehouden met de klachten van appellant voor zover deze geobjectiveerd konden worden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat een arts van het Uwv voldoende kundig is om aan de hand van het medicatieoverzicht te beoordelen of er sprake is van een contra-indicatie voor verkeersdeelname. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 januari 2023 toegelicht dat er geen aanwijzingen zijn voor het standpunt dat appellant niet mag autorijden. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat myogene pijn of van het syndroom van Tietze geen contra-indicatie geeft voor het gebruik van de spieren. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat, omdat appellant beperkt is geacht voor zware arbeid vanwege zijn rugklachten, er ook tegemoet wordt gekomen aan de borstklachten als gevolg van het syndroom van Tietze, kan worden onderschreven.
2.3.3.
Na de tussenuitspraak heeft appellant geen gebruik meer gemaakt van de gelegenheid om zijn standpunt dat de medische beoordeling door het Uwv niet juist is, te onderbouwen met medische gegevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd dat de FML van 14 februari 2020 voldoende tegemoet komt aan de beperkingen van appellant.
2.4.
De rechtbank wordt tot slot gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant en hij daarom met ingang van 16 maart 2020 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
3. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van het bestreden besluit, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-) en op € 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-). De door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen in totaal € 3.348,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 24 september 2020;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.348,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) E.X.R. Yi