ECLI:NL:CRVB:2023:850

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
21 / 958 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere uitkering Regeling Ereschuld wegens niet voldoen aan invaliditeitsvoorwaarden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, een gewezen militair, had een aanvraag ingediend voor een bijzondere uitkering op grond van de Regeling Ereschuld, maar deze aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Defensie. De reden voor de afwijzing was dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van invaliditeit met dienstverband als gevolg van inzet tijdens oorlogsomstandigheden of een crisisbeheersingsoperatie. De appellante had eerder, in 2012, al een afwijzing ontvangen en had in 2019 opnieuw een aanvraag ingediend, die ook werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de vuurwerkramp in Enschede, waarbij appellante betrokken was, niet onder de voorwaarden van de Regeling Ereschuld valt, aangezien deze regeling alleen van toepassing is op veteranen die hebben gediend onder oorlogsomstandigheden of tijdens internationale missies. De Raad bevestigde dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat er geen sprake is van gelijke omstandigheden die ongelijk worden behandeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.958 MPW

Datum uitspraak: 4 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2021, 19/6634 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.E. Mussche hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mussche. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is als militair ingezet bij de vuurwerkramp in Enschede in mei 2000. Als gevolg hiervan heeft appellante PTSS opgelopen. Aan appellante is een militair invaliditeitspensioen toegekend.
1.2.
Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft de staatssecretaris appellante medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een bijzondere uitkering op grond van de zogeheten Regeling Ereschuld. Volgens de staatssecretaris voldoet appellante niet aan de voorwaarde dat er sprake is van invaliditeit met dienstverband als gevolg van inzet tijdens oorlogsomstandigheden of een crisisbeheersingsoperatie. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft zij later ingetrokken.
1.3.
Op 1 mei 2019 heeft appellante een nieuwe aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor deze bijzondere uitkering. Zij heeft er daarbij op gewezen dat de staatssecretaris haar bij besluit van 11 maart 2019 een Draaginsigne Gewonden heeft toegekend. Bij besluit van 7 juni 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 oktober 2019, heeft de staatssecretaris appellante medegedeeld dat zij hiermee nog steeds niet voldoet aan de voorwaarden van de Regeling Ereschuld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 21a, eerste lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit) heeft de gewezen militair die voor 1 juli 2007 is ontslagen en bij wie als gevolg van inzet tijdens oorlogsomstandigheden of een crisisbeheersingsoperatie op een daartoe voor 1 juni 2012 gedane eerste aanvraag, invaliditeit met dienstverband is vastgesteld, aanspraak op een eenmalige bijzondere uitkering.
4.2.
Appellante heeft betoogd dat zij voldoet aan de voorwaarden uit artikel 21a van het Besluit. Dit betoog slaagt niet.
4.2.1.
De Raad stelt voorop dat hij oog heeft voor de impact die de werkzaamheden van appellante bij de vuurwerkramp in Enschede op haar hebben gehad. Dit neemt echter niet weg dat in deze procedure moet worden beoordeeld of is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 21a van het Besluit. Dit is niet het geval. In de nota van toelichting bij artikel 21a van het Besluit [1] staat dat met de afkondiging van de Veteranenwet de grondslag voor de erkenning en waardering en de zorg aan veteranen door het parlement, en daarmee de maatschappij, is vastgelegd. Veteranen hebben recht op erkenning en waardering voor hun inzet tijdens veelal gevaarlijke omstandigheden waarbij zij het risico hebben gelopen te sneuvelen of gewond te raken. Met de ereschuldregeling wordt die erkenning mede tot uitdrukking gebracht. Uit deze toelichting blijkt dat de Regeling Ereschuld alleen bedoeld is voor veteranen als bedoeld in de Veteranenwet. Volgens de Veteranenwet [2] is een veteraan een militair, een gewezen militair, of een gewezen dienstplichtige, van de Nederlandse krijgsmacht, dan wel van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger, alsmede degene die behoorde tot het vaarplichtig koopvaardijpersoneel, die het Koninkrijk der Nederlanden heeft gediend onder oorlogsomstandigheden dan wel heeft deelgenomen aan een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde voor zover deze missie bij regeling van Onze Minister is aangewezen. In de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire acties (VVHO) zijn bedoelde missies aangewezen. Het gaat hierbij alleen om inzet in internationaal verband. De vuurwerkramp in Enschede wordt hierbij niet genoemd. Dit alles in aanmerking genomen, kan de Raad de uitleg van de staatssecretaris volgen dat onder het begrip crisisbeheersingsoperatie als bedoeld in artikel 21a van het Besluit alleen de bedoelde internationale missies zijn te begrijpen.
4.2.2.
Het voorgaande wordt niet anders doordat in 2014 is besloten om aan de militairen die waren betrokken bij de beëindiging van de gijzelingsacties in 1977 bij wijze van hoge uitzondering de veteranenstatus toe te kennen, ook al ging het hier niet om een internationale missie. [3] Daarbij is immers uitdrukkelijk te kennen gegeven dat dit besluit te maken had met de duur, de omvang en het geweldsniveau van de operatie, die, aldus de minister, de bewuste inzet uitzonderlijk maken in de Nederlandse geschiedenis. Deze inzet is, aldus verder de minister, onvergelijkbaar met andere nationale militaire inzetten tot op heden. Van een vergelijkbaar besluit van de minister ten aanzien van de vuurwerkramp in Enschede is dan ook geen sprake, terwijl, hoe ingrijpend de ervaringen van appellante in Enschede zonder twijfel ook zijn geweest, evenmin kan worden gezegd dat de omstandigheden tijdens de vuurwerkramp vergelijkbaar zijn met die ten tijde van de gijzelingsacties.
4.3.
Appellante heeft verder betoogd dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat bij een dergelijke inzet in het buitenland wel een bijzondere uitkering wordt toegekend. Dit betoog slaagt reeds niet, omdat geen sprake is van gelijke omstandigheden die ongelijk worden behandeld.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en B.J. van de Griend en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) R. van Doorn

Voetnoten

1.Zie Stb. 2014, 251, blz. 16.
2.Artikel 1, aanhef en onder c, van de Veteranenwet.
3.Tweede Kamer 2013-2014, 30109, no. 127.