ECLI:NL:CRVB:2023:847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
22/1232 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing herziening uitspraak rechtbank Overijssel inzake WW-uitkering

Op 3 mei 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante ontving vanaf 19 augustus 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar deze werd per 2 december 2003 ingetrokken na een herbeoordeling. Appellante heeft in 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij niet beschikbaar was voor arbeid. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. In 2021 verzocht appellante om herziening van de uitspraak van de rechtbank, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het onredelijk laat was ingediend en niet voldaan was aan de criteria voor herziening volgens de Algemene wet bestuursrecht.

In het hoger beroep heeft appellante haar persoonlijke omstandigheden uiteengezet en opnieuw betoogd dat zij nooit heeft verklaard niet beschikbaar te zijn voor werk. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De beroepsgronden waren reeds afdoende besproken in de eerdere uitspraak. De Raad bevestigde de afwijzing van het herzieningsverzoek en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van griffier N. Zwijnenberg, en werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.

Uitspraak

22/1232 WW
Datum uitspraak: 3 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 maart 2022, 21/782 WW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft samen met zaak 22/2531 WAO, maar niet gevoegd, plaatsgevonden op 5 april 2023. Appellante is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert. In zaak 22/2531 WAO heeft de Raad afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving vanaf 19 augustus 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Na een herbeoordeling is deze uitkering per 2 december 2003 ingetrokken. Appellante heeft beroep en hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 9 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2059, heeft de Raad de intrekking van deze uitkering bevestigd. Vanaf 2 december 2003 ontving appellante een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet.
1.2.
Appellante heeft op 10 januari 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd met terugwerkende kracht tot 3 december 2003. Deze aanvraag is bij besluit van 23 januari 2013, zoals na bezwaar gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 28 mei 2013, afgewezen op de grond dat appellante vanaf 3 december 2003 niet beschikbaar was voor arbeid. Mocht zij wel beschikbaar zijn geweest voor arbeid, dan zou de WWuitkering niet tot uitbetaling komen omdat de uitkering niet verder dan 26 weken voor de datum van aanvraag wordt uitbetaald. Bij uitspraak van 10 december 2013, 13/1291, heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellante heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
1.3.
Bij brief van 15 februari 2021 heeft appellante verzocht om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 10 december 2013, 13/1291. Appellante heeft daartoe onder meer aangevoerd dat zij nooit heeft verklaard dat zij niet beschikbaar was voor werk en dat mogelijk sprake was van een vergissing bij het tolken of vertalen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de verzoeken om herziening en schadevergoeding afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek onredelijk laat is ingediend. Verder is niet voldaan aan het criterium van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat, als het feit bij de rechtbank bekend was geweest, dit mogelijk tot een andere uitspraak had geleid. Uit de uitspraak van 10 december 2013 blijkt immers met zoveel woorden dat de rechtbank niet alleen heeft geoordeeld dat appellante niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt maar dat appellante ook geen recht had op een uitkering in verband met de veel te late aanvraag daarvan. Daarbij is het nog maar de vraag of hier inderdaad sprake is van een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid, nu blijkens de uitspraak van 10 december 2013 in die procedure al is betoogd dat appellante nooit heeft gesteld niet beschikbaar te zijn geweest voor arbeid. Het herzieningsverzoek is niet bedoeld om opnieuw de discussie te voeren over de zaak waarover is beslist met de uitspraak van 10 december 2013. Ook is de mogelijkheid van herziening niet bedoeld om een discussie over de juistheid van deze uitspraak te voeren. Wat appellante heeft aangevoerd had zij in hoger beroep tegen de uitspraak naar voren kunnen brengen. Zij heeft echter om haar moverende redenen besloten geen hoger beroep in te stellen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar persoonlijke omstandigheden vanaf de vuurwerkramp van 13 mei 2000 tot heden beschreven en opnieuw aangevoerd dat zij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank van 10 december 2013, 13/1291. Zij heeft opnieuw benadrukt dat zij nooit heeft verklaard dat zij niet beschikbaar was voor werk.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich in wezen beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden, die erop neerkomen dat zij ten onrechte in 2003 na de beëindiging van haar WAOuitkering geen WW-uitkering heeft ontvangen.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot herziening van de uitspraak van de rechtbank van 10 december 2013.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat rust, samengevat onder 2, worden volledig onderschreven. De rechtbank heeft het verzoek om herziening op goede gronden afgewezen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) N. Zwijnenberg