de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 juli 2006, 05/1261 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 9 mei 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.J.R. Oude Middendorp, advocaat te Enschede, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2008. Appellant was vertegenwoordigd door A.G.G. Schoonderbeek en betrokkene door mr. Oude Middendorp.
Bij besluit van 1 oktober 2003 heeft appellant de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 2 december 2003 ingetrokken.
Appellant heeft bij besluit van 2 april 2004 het daartegen gemaakte bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 8 juli 2005, 04/449, geoordeeld dat er onvoldoende aanleiding is de door appellant vastgestelde functionele belastbaarheid van betrokkene per 2 december 2003 voor onjuist te houden. De rechtbank heeft het besluit van 2 april 2004 niettemin vernietigd vanwege een niet draagkrachtige motivering wat betreft de arbeidskundige kant daarvan. Partijen hebben in deze uitspraak berust.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft appellant bij besluit van 3 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit), onder verwijzing naar een rapport van zijn bezwaararbeidsdeskundige van 28 september 2005, de bezwaren tegen het besluit van 1 oktober 2003, wat betreft de arbeidskundige onderbouwing daarvan, wederom ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd en bepaald dat appellant opnieuw op het bezwaar van betrokkene dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in haar uitspraak is overwogen. Voorts heeft zij opdracht gegeven tot vergoeding aan betrokkene van griffierecht en gemaakte proceskosten.
De rechtbank heeft in laatstgenoemde uitspraak, samengevat, overwogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op een nadere arbeidskundige toelichting aan de hand van de nieuwe versie van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), welke versie tot stand is gekomen nadat in dit systeem door de Raad onvolkomenheden waren gesignaleerd (uitspraken van 9 november 2004, o.a. LJN: AR4716). De rechtbank heeft geconstateerd dat deze versie niet alle onvolkomenheden heeft weggenomen. Zo heeft zij vastgesteld dat bij de vergelijking tussen de belasting in de functies, die aan een berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag liggen, en de belastbaarheid van een verzekerde niet altijd wordt gesignaleerd dat het kan gaan om een belasting die zwaarder is dan de verzekerde aankan. Omdat hiernaar in dit geval geen nader onderzoek is verricht, heeft de rechtbank geoordeeld dat ook de nadere arbeidskundige onderbouwing niet op een voldoende zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daarnaast heeft de rechtbank niet aanvaardbaar geacht dat de bezwaararbeidsdeskundige ongemotiveerd functies passend heeft geacht op aspecten waarop het CBBS niet signaleert dat sprake is van een (mogelijke) overschrijding van betrokkenes belastbaarheid.
In hoger beroep heeft appellant, kort weergegeven, aangevoerd dat met de nieuwe CBBS-versie die naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 is toegepast een zodanig niveau van verifieerbaarheid, inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is bereikt, dat dit voldoende onderbouwing geeft voor een besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant evenwel erkend, onder verwijzing naar uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 (o.a. LJN: AY9971), dat een volledige toelichting, zoals deze door de Raad wordt verlangd, in dit geval pas is gegeven met het in hoger beroep toegezonden rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 15 februari 2008.
De gemachtigde heeft in verband daarmee verzocht om - ingeval de Raad de vernietiging van het bestreden besluit om deze reden bevestigt - te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, aangezien met dit rapport uiteindelijk voldoende is gemotiveerd waarom de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijdt.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad stelt vast dat het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of het bestreden besluit in arbeidskundig opzicht voldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd.
De Raad deelt met betrekking tot deze arbeidskundige kant de analyse van appellant, inhoudende dat de Raad met zijn uitspraken van 12 oktober 2006 heeft geoordeeld dat de eerder door hem gesignaleerde onvolkomenheden betreffende het CBBS in voldoende mate zijn opgeheven met de nieuwe CBBS-versie. De Raad heeft daarbij voldoende aannemelijk geacht dat het aangepaste CBBS mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van een verzekerde alle onderkent en signaleert. Dit betekent dat de rechtbank niet kan worden gevolgd in haar oordeel dat de bedenkingen die de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 had ook nog gelden voor de nieuwe versie van het CBBS.
Wel heeft de rechtbank terecht overwogen dat in de fase van besluitvorming niet ongemotiveerd de signaleringen van het CBBS mogen worden gepasseerd. In zijn uitspraken van 12 oktober 2006 heeft de Raad ook uitgemaakt dat alle signaleringen door de arbeidskundige of bezwaararbeidskundige van een toelichting moeten worden voorzien, waaruit blijkt waarom de desbetreffende functie toch op het gesignaleerde aspect als passend kan worden aangemerkt, waarbij tevens geldt dat, afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, voorafgaand overleg met de verzekeringsarts nodig zal zijn. Overigens hoeft die motivering niet steeds even uitgebreid te zijn.
Appellant heeft aan het bestreden besluit een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige ten grondslag gelegd, waarin een nadere toelichting is gegeven bij aspecten die tot dan toe ongemotiveerd waren gepasseerd, welke toelichting mede is ondertekend door de bezwaarverzekeringsarts. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige in het in hoger beroep verstrekte rapport per geselecteerde functie de aspecten, waarop mogelijk een overschrijding van betrokkenes belastbaarheid plaatsvindt, nogmaals doorgenomen en besproken. De Raad acht met laatstgenoemd rapport de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit toereikend onderbouwd.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde functionele beperkingen bij betrokkene per 2 december 2003 ten aanzien van het verrichten van arbeid, overweegt de Raad met betrekking tot de vraag of betrokkene de werkzaamheden, behorende bij de door de arbeidskundige geselecteerde functies, zou kunnen verrichten het volgende.
Naar aanleiding van de namens betrokkene naar voren gebrachte bezwaren tegen de functies bij de Sbc-codes 267040 (elektronica monteur) en 267050 (wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur), wat betreft het daarbij vrijkomen van soldeerdampen, is erkend dat betrokkene niet belastbaar is in een omgeving met veel stof, rook, gas en damp, maar is geoordeeld dat de blootstelling aan soldeerdamp in deze functies gering is omdat sprake is van afzuiging, waardoor de functies geschikt zijn te achten. De functie bij de Sbc-code 111180 (productiemedewerker industrie) kent een belasting ten aanzien van het aspect reiken van 500x50 cm per uur en 60x70 cm per uur. Aangevoerd is namens betrokkene dat haar maximale belastbaarheid is vastgesteld op 450x60 cm per uur. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van
15 februari 2008 toegelicht dat iemand die 450x60 cm kan reiken ook in staat is om 500x50 cm te reiken. De reikafstand over 70 cm kan volgens hem worden teruggebracht tot 60 cm door het lichaam enigszins voorover te buigen, waartoe betrokkene 300 keer per uur in staat is. De overschrijdingen zijn zijns inziens hierdoor niet bezwaarlijk.
De functie bij Sbc-code 271092 (machinebediende kunststofverwerkende industrie) kent een beweging tot 60° met het hoofd van 5 x per minuut. Betrokkene heeft aangevoerd dat zij beperkt is voor hoofdbewegingen, maar de bezwaararbeidsdeskundige heeft toegelicht dat het hier niet gaat om een bovennormale belasting en dat deze bewegingen, ondanks betrokkenes beperking op dit aspect, haar mogelijkheden niet overschrijden.
De Raad concludeert dat, wat er zij van de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid met betrekking tot het reiken, hiermee voldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene de functies behorende bij tenminste drie van de vier genoemde Sbc-codes kan verrichten. Daarbij neemt de Raad mede in beschouwing dat de bezwaarverzekeringsarts heeft ingestemd met het arbeidskundig oordeel dat deze functies door betrokkene, gelet op haar beperkingen, zouden kunnen worden vervuld.
Met betrekking tot de beroepsgrond van betrokkene dat uit de stukken niet blijkt dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige het geheel van de functieonderdelen van de geduide functies heeft bezien, overweegt de Raad dat deze grond feitelijk onjuist is. Uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 15 februari 2008 is juist per functie ingegaan op de daarin optredende totaalbelasting en zijn deze functies ook in dat opzicht geschikt bevonden.
Het voorgaande houdt in dat de uitkomst van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling als juist kan worden aanvaard. In de omstandigheid dat pas in de fase van het hoger beroep, met het nadere rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 15 februari 2008, het bestreden besluit is voorzien van een - voor dien ontbrekende - deugdelijke motivering, ziet de Raad echter aanleiding om de door de rechtbank uitgesproken vernietiging van het bestreden besluit in stand te laten, de gegeven opdracht om een nieuw besluit te nemen te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
De Raad acht in verband daarmee termen aanwezig om appellant met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij aan appellant is opgedragen een nieuw besluit te nemen;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2008.