Op 3 mei 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering. Appellant, die zich op 20 februari 2019 ziek meldde, had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 24 mei 2020, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische beperkingen niet correct waren beoordeeld.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn fysieke en psychische klachten niet voldoende waren meegewogen en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen. De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had onderbouwd dat de geselecteerde functies geschikt waren, ondanks de door appellant ingebrachte argumenten en documenten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde het Uwv wel tot vergoeding van de proceskosten van appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de rechtbank in het toetsen van deze beoordelingen. De Raad concludeerde dat het Uwv in zijn besluit voldoende had gemotiveerd dat appellant nog steeds in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en dat de door appellant ingebrachte informatie niet leidde tot een andere conclusie.