In deze uitspraak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep de nabetaling van vakantieloon aan twee politieambtenaren over de periode van 2012 tot 2016. De korpschef had eerder de hoogte van deze nabetaling vastgesteld en dit besluit gehandhaafd na bezwaar van de appellanten. De rechtbank Rotterdam had de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep gingen. De Raad oordeelt dat de compensatie in tijd voor de permanente verantwoordelijkheid voor de diensthond geen onderdeel uitmaakt van het loon waarop de werknemers recht hebben tijdens hun jaarlijkse vakantie, zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2003/88/EG. De Raad verwijst naar het arrest Williams van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is vastgesteld dat alleen financiële vergoedingen als loon kunnen worden aangemerkt. De Raad concludeert dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel, aangezien appellanten ervoor gekozen hebben om compensatie in tijd te ontvangen, terwijl anderen voor compensatie in geld hebben gekozen. De hoger beroepen worden verworpen en de eerdere uitspraken van de rechtbank blijven in stand.