ECLI:NL:CRVB:2023:798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
22/2178 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 30 juli 2019 ziek meldde met psychische klachten, ontving vanaf 26 november 2019 een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 13 november 2020, omdat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft waarom een spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde had. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in detail toegelicht waarom de functies van samensteller kunststof en machinaal metaalbewerker geschikt zijn voor appellante. Appellante voerde aan dat de functie van samensteller ongeschikt is vanwege het gebrek aan structuur en regelmaat, en dat de functie van machinaal metaalbewerker niet geschikt is vanwege de afwezigheid van een toilet en een dwingend werktempo. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht de geschiktheid van deze functies heeft vastgesteld en dat de argumenten van appellante niet voldoende onderbouwd waren.

De Raad concludeert dat het Uwv de ZW-uitkering van appellante terecht heeft beëindigd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.2178 ZW

Datum uitspraak: 26 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2022, 21/1014 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2023. Voor appellante is verschenen mr. A.L.M. Vreeswijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante werkte via een uitzendbureau als schoonmaakster van kantoren. Op 30 juli 2019 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante na afloop van haar dienstverband vanaf 26 november 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellante telefonisch gesproken en het dossier bestudeerd. De arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 september 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten en vervolgens met behulp van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) vijf functies geselecteerd. De arbeidsdeskundige heeft op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante 71,06% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 oktober 2020 de ZW-uitkering van appellante met ingang van
13 november 2020 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 januari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien extra beperkingen op te nemen en een FML van 17 december 2020 opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML enkele functies laten vervallen, maar heeft geconcludeerd dat appellante nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voor zij ziek werd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv voldoende gemotiveerd waarom in het licht van de aard van de klachten van appellante en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde had. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 26 april 2022 uitvoerig en gedetailleerd per onderdeel toegelicht waarom de functies van samensteller kunststof en machinaal metaalbewerker voor appellante geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de functie ‘samensteller’ (SBC-code 271130) ongeschikt is omdat in die functie geen sprake is van structuur en regelmaat. De uitleg van de arbeidskundig analist kan de twijfel over de inhoud van deze functie niet wegnemen, waarbij appellante heeft aangevoerd dat deze uitleg oncontroleerbaar is. Deze uitleg zomaar als juist aannemen is volgens appellante in strijd met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom heeft appellante verzocht om de arbeidskundig analist op te roepen en om een descente te houden om duidelijkheid te verkrijgen over het simultaan vouwen en overig samenwerken. Zoals ter zitting is besproken geldt dit volgens de gemachtigde van appellante evenzeer voor de uitleg van de arbeidskundig analist over de functie ‘machinaal metaalbewerker’ (SBC-code 264122). Deze functie is volgens appellante ook niet geschikt omdat op de verdieping waar de weefgetouwen staan geen toilet aanwezig is en het toilet alleen via een steile trap te bereiken is. Ook is in deze functie volgens appellante sprake van een dwingend werktempo. De functie ‘huishoudelijk medewerker schoonmaker’ (SBC-code 111333) is volgens appellante niet geschikt. Haar eigen werk als schoonmaakster is immers wegens veelvuldige deadlines ongeschikt geacht en in de geduide functie heeft een medewerker negen minuten per bewonerskamer om schoon te maken. Dit levert volgens appellante veel stress op en het is volgens de verzekeringsarts juist de bedoeling dat zij geen stress moet krijgen. Dit geldt volgens appellante ook in de functie van machinaal metaalbewerker.
3.2.
Het Uwv heeft in reactie op de hoger beroepsgronden van appellante twee rapporten van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd en verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
toetsingskader EZWb
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit. [1]
gebruikmaking van het CBBS
4.2.
De Raad stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Raad [2] het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem en ondersteunende methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate iemand arbeidsongeschikt is in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Eveneens moet volgens vaste rechtspraak van de Raad in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. Daarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn als een betrokkene er in slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of als de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. In dat geval kan onder toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht van het Uwv worden verlangd dat het door overlegging van de betreffende gegevens verificatie daarvan mogelijk maakt. In deze rechtspraak ligt besloten dat met het uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloeiende vereiste van equality of arms en met het beginsel van fair play niet in strijd is dat het Uwv door middel van het CBBS beschikt over gegevens die voor de betrokkene niet alle kenbaar zijn. Wat appellante heeft aangevoerd over de gegevens uit het CBBS en over het overleg tussen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de arbeidskundig analist, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens die het Uwv heeft gebruikt voor de functieselectie. Er is dan ook geen aanleiding de arbeidskundig analist op te roepen als getuige dan wel een descente te houden. Deze verzoeken worden afgewezen.
samensteller (SBC-code 271130)
4.3.
In het rapport van 6 september 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie van samensteller laten vallen omdat uit overleg met een arbeidskundig analist is gebleken dat in deze functie geen sprake is van gestructureerde werkzaamheden. Wat appellante over deze functie heeft opgemerkt, kan daarom onbesproken blijven.
machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122)
4.4.
In het rapport van 8 maart 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op een inzichtelijke wijze uiteen gezet dat de functie van machinaal metaalbewerker geschikt is voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vermeld dat uit overleg met een arbeidskundig analist is gebleken dat in deze functie een toilet aanwezig is in de ruimte waar de medewerkers weven en dat op de begane grond een toilet met fonteintje aanwezig is. Omdat de verzekeringsarts appellante niet beperkt heeft geacht op het aspect traplopen en in de FML is vastgelegd dat er een toilet “in de directe/gebruikelijke omgeving” van de werkplek moet zijn, wordt geen aanleiding gezien aan de motivering van de arbeidsdeskundige te twijfelen. Daarbij komt dat appellante niet heeft onderbouwd waarom zij niet in staat zou zijn om een (steile) trap af te dalen, als zij gebruik moet maken van een toilet.
4.5.
Het standpunt van appellante dat in de functie van machinaal metaalbewerker sprake is van een dwingend tempo en dat deze functie daarom voor haar niet geschikt is, wordt niet gevolgd. Uit overleg tussen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat de toelichting in de FML “kan een dwingend tempo niet aan” alleen geldt als sprake is van functies met een hoog handelingstempo. Omdat in de functie van machinaal metaalbewerker geen sprake is van een hoog handelingstempo, is deze functie geschikt voor appellante. Los daarvan heeft de arbeidsdeskundige uitgebreid en toereikend toegelicht dat in deze functie geen sprake is van een dwingend werktempo. In wat appellante daartegen heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet gevolgd moet worden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals ook uit 4.2 volgt, het Uwv mag uitgaan van de juistheid van de gegevens in het CBBS en daarom van de belastingen zoals deze door de arbeidskundig analist zijn verwoord en niet van door appellante veronderstelde belastingen in de functies. [3]
huishoudelijk medewerker schoonmaak (SBC-code 111333)
4.6.
Uit het Resultaat functiebeoordeling blijkt dat in deze functie geen sprake is van deadlines. Uit het CBBS volgt dat sprake is van deadlines als aan het niet halen van een tijdslimiet gevolgen zijn verbonden voor de taakuitvoerder of voor de onderneming. Deadlines zijn tijdslimieten die hun dwingende karakter ontlenen aan hun onherroepelijkheid en de sanctie die staat op het overschrijden van de opleveringstermijn. In de onderhavige functie van huishoudelijk medewerker schoonmaker is dit niet het geval. Appellante heeft er op gewezen dat de medewerker blijkens het “resultaat functiebeoordeling” negen minuten heeft voor het schoonmaken van een bewonerskamer. Het schoonmaken van bewonerskamers is volgens het Resultaat functiebeoordeling echter geen dagelijkse taak. De functie omvat (veel) meer schoonmaakwerkzaamheden, die niet aan een tijdslimiet gebonden zijn. Bovendien blijkt uit de functieomschrijving niet dat aan het niet halen van de negen minuten per bewonerskamer gevolgen zijn verbonden voor de medewerker of de onderneming. Daarom moet ook deze functie in medisch opzicht voor appellante geschikt worden geacht.
conclusie
4.7.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het Uwv terecht de
ZW-uitkering van appellante met ingang van 13 november 2020 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) L.R. Kokhuis

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
2.Zie onder meer de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:CRVB:2019:1737.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1399.