In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 30 juli 2019 ziek meldde met psychische klachten, ontving vanaf 26 november 2019 een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 13 november 2020, omdat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft waarom een spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde had. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in detail toegelicht waarom de functies van samensteller kunststof en machinaal metaalbewerker geschikt zijn voor appellante. Appellante voerde aan dat de functie van samensteller ongeschikt is vanwege het gebrek aan structuur en regelmaat, en dat de functie van machinaal metaalbewerker niet geschikt is vanwege de afwezigheid van een toilet en een dwingend werktempo. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht de geschiktheid van deze functies heeft vastgesteld en dat de argumenten van appellante niet voldoende onderbouwd waren.
De Raad concludeert dat het Uwv de ZW-uitkering van appellante terecht heeft beëindigd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.