ECLI:NL:CRVB:2022:1399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
20/3091 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als inpakker werkzaam was, had zich ziek gemeld na een scooterongeval en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 15 augustus 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen bij de beoordeling van de geschiktheid van de functies die hem waren voorgelegd.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medische onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen rekening hadden gehouden met de door appellant aangegeven klachten. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de functies geschikt waren voor appellant.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat de functies die aan hem waren voorgelegd, medisch gezien geschikt waren. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat appellant niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

20 3091 WIA

Datum uitspraak: 22 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juli 2020, 19/6515 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.C.A. Schulpen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als inpakker bij een snoepfabriek voor gemiddeld 25,29 uur per week in dienst van Tempo Team Industries B.V. Op 17 augustus 2017 heeft hij zich ziek gemeld als gevolg van een scooterongeval. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 16 juli 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juli 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 19,05%.
1.2.
Bij besluit van 15 augustus 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 15 augustus 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 23 oktober 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 24 oktober 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML conform de bestaande invulinstructie op 23 oktober 2019 gecorrigeerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 7,54%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medische onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder niet alleen zijn hoofd- en nekklachten, maar ook de gestelde stressproblemen. Bij het opstellen van de FML is naar het oordeel van de rechtbank met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank begrijpt dat appellant veel klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak is echter de subjectieve beleving en ervaring van iemands klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang. Appellant heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid van appellant die is neergelegd in die FML. De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst daarvoor naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 oktober 2019. Uitgaande van de vastgestelde beperkingen en de in de functies door de arbeidskundig analist verwoorde belastingen, is in die rapportage naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de geduide functies.
3.1.
In hoger beroep stelt appellant dat de beperkingen worden genoemd en vastgesteld, maar dat er te weinig rekening wordt gehouden met die beperkingen met betrekking tot het vervullen van de functies. Hij heeft geen medische stukken ingebracht omdat zijn klachten dezelfde zijn als na het scooterongeval en hij nog altijd onder behandeling is van de fysiotherapeut. De whiplashklachten en de klachten met betrekking tot zijn onderste ledematen zijn weliswaar iets verbeterd, maar niet volledig hersteld. De geselecteerde voorbeeldfuncties zijn te zwaar en te stressvol. Met zijn beperkingen is het dan ook niet haalbaar om drie van de vijf voorbeeldfuncties uit te oefenen. Appellant meent dat het aspect veelvuldige deadlines en productiepieken bij de functie telefonische verkoper (SBC-code 315173) gesignaleerd had moeten worden omdat de werkzaamheden binnen een gestelde tijd moeten worden afgemaakt en bepaalde resultaten moeten worden behaald. Verkopers moeten kunnen verkopen en als er een rij bij de kassa staat kan dat voor stress en spanning zorgen. Ook de overige voorbeeldfuncties overschrijden zijn belastbaarheid. Door alle lichamelijke klachten, stress- en psychische klachten heeft appellant geen goede concentratie. Daardoor kan hij de voor de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) vereiste korte praktische opleiding niet volgen. Ook wordt de belastbaarheid van appellant in deze functie overschreden voor wat betreft het aspect van deadlines en productiepieken, statische houdingen, duwen, trekken en het boven schouderhoogte actief zijn. De functie textielproductenmaker (SBC-code 111160) overschrijdt ook de belastbaarheid van appellant door de aanwezigheid van deadlines en vanwege tillen en/of dragen. De functie is voorts onvoldoende overzichtelijk en overschrijdt mede daarom de psychische belastbaarheid van appellant. Er zijn dan ook onvoldoende functies te selecteren, waardoor hij recht heeft op een WIA-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft aangevoerd dat de gronden over de geschiktheid van de functies een herhaling zijn van wat in beroep is aangevoerd en wat de rechtbank op een juiste wijze heeft beoordeeld. Het Uwv verwijst daarnaast naar het verweerschrift in beroep van 10 februari 2020 waarin is toegelicht dat het Uwv mag uitgaan van de juistheid van de gegevens in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). In de functie met SBC-code 315173 (telefonisch verkoper) komt geen belasting voor op deadlines en productiepieken. De functie houdt telefonische verkoop in en de aanname dat de medewerker in deze functie ook producten moet afrekenen bij de kassa is dan ook onjuist. Bij de functie met SBC-code 111180 (productiemedewerker industrie) komt duwen/trekken niet voor als kenmerkende belasting, evenmin als boven schouderhoogte werken. Bij de functie met SBC-code 111160 (textielproductenmaker) valt uit de functiebeschrijving niet af te leiden dat het om fysiek zwaar werk gaat. Deze voorbeeldfuncties zijn dan ook geschikt voor appellant.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 15 augustus 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De gronden van appellant zijn gericht tegen de medische grondslag (en de medische geschiktheid van de functies) van het bestreden besluit. Deze gronden zijn in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde, onder 2 weergegeven, overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Appellant heeft in bezwaar, beroep en hoger beroep behalve een brief van een fysiotherapeut geen stukken ingediend waaruit blijkt dat er aanwijzingen zijn voor ernstige aandoeningen. Wat hij in hoger beroep heeft aangevoerd vormt dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Na het scooterongeval was de verwachting dat hij volledig zou herstellen van zijn verwondingen. Volgens de fysiotherapeut is appellant verwezen met de diagnose whiplash syndroom. De door appellant gestelde verdergaande stress- en concentratieklachten dan door de verzekeringsartsen aangenomen worden niet ondersteund door medische stukken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat de door appellant gemelde klachten naar beperkingen zijn vertaald conform het Schattingsbesluit werknemersverzekeringen en de invulinstructie van de FML. Er bestaan dan ook onvoldoende aanwijzingen dat appellant niet in staat zou zijn om relatief licht en niet stressvol werk te kunnen verrichten.
4.5.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de functies zijn een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. Deze gronden heeft de rechtbank ook gemotiveerd besproken. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de functies geschikt. Er is geen sprake van een overschrijding van de belastbaarheid. Het Uwv heeft gemotiveerd dat de functies geschikt zijn. Verwezen wordt naar de motivering geschiktheid geduide functies achter het rapport van 24 oktober 2019 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en het verweerschrift van het Uwv van 10 februari 2020. Het Uwv mag uitgaan van de juistheid van de gegevens in het CBBS en daarom van de belastingen zoals deze door de arbeidskundig analist zijn verwoord en niet van de door appellant veronderstelde belastingen in de functies. De rechtbank wordt dan ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn en de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op 7,54%.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
(getekend) C. Karman
(getekend) M.C.G. van Dijk