ECLI:NL:CRVB:2022:1399
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als inpakker werkzaam was, had zich ziek gemeld na een scooterongeval en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 15 augustus 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen bij de beoordeling van de geschiktheid van de functies die hem waren voorgelegd.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medische onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen rekening hadden gehouden met de door appellant aangegeven klachten. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de functies geschikt waren voor appellant.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat de functies die aan hem waren voorgelegd, medisch gezien geschikt waren. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat appellant niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.