In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de WIA-uitkering. Appellant, die sinds 2010 arbeidsongeschikt is, heeft in hoger beroep gesteld dat zijn psychische en fysieke klachten onvoldoende zijn meegewogen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend, maar dat het Uwv in 2017 zijn arbeidsongeschiktheid heeft herbeoordeeld en vastgesteld op 39,26%. Na bezwaar is deze mate van arbeidsongeschiktheid verder verlaagd naar 58,67%. In 2019 heeft het Uwv besloten de WGA-uitkering om te zetten naar een WGA-vervolguitkering, wat appellant heeft aangevochten. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Raad heeft in hoger beroep geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 35,40%. De Raad oordeelt dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet voldoende aanleiding geeft om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de vordering van appellant af.