ECLI:NL:CRVB:2020:1702

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
18/4825 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 2010 uitgevallen is voor zijn werk als grondwerker. De Raad beoordeelt of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht heeft vastgesteld op 58,67% met ingang van 9 juni 2017. Appellant had eerder een WGA-uitkering ontvangen met een arbeidsongeschiktheid van 100%, maar na herbeoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige is deze mate verlaagd.

De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van appellant vastgesteld op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd die appellant zou kunnen vervullen. Appellant heeft in hoger beroep zijn klachten herhaald en betoogd dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat, maar de Raad volgt de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen overtuigend hebben toegelicht dat appellant in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn klachten.

De Raad concludeert dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de stellingen van appellant onderbouwen. De argumenten van appellant over de geselecteerde functies worden verworpen, omdat de arbeidsdeskundige heeft aangetoond dat deze functies wel passend zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 58,67% is vastgesteld.

Uitspraak

18.4825 WIA

Datum uitspraak: 3 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2018, 18/25 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is
een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing
van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 11 januari 2010 uitgevallen voor zijn werk als grondwerker wegens linkerschouder en rugklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 9 januari 2012 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 12 juni 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat de hoogte van de WIA-uitkering niet wijzigt. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 9 juni 2017 vastgesteld op 39,26%.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van dossierstudie, het bijwonen van de hoorzitting en na kennisname van informatie vanuit de behandelend sector geconcludeerd dat de op 23 mei 2017 door de verzekeringsarts vastgestelde FML geen wijziging behoeft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een drietal nieuwe functies geselecteerd op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 58,67%. Bij besluit van 30 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 juni 2017 gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het besluit van 12 juni 2017 in zoverre herroepen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 9 juni 2017 is vastgesteld op 58,67%. Het Uwv heeft de kosten van het door appellant gemaakte bezwaar vergoed.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat het medicijngebruik niet is meegenomen. De verzekeringsarts heeft de gebruikte medicijnen beschreven en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant extra medicatie krijgt tegen de pijn. De verzekeringsartsen hebben naar het oordeel van de rechtbank op overtuigende wijze toegelicht in hoeverre appellant belast kan worden met werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij onderzoek geen afwijkingen gevonden aan knieën en rug en is niet gebleken van een daadwerkelijke psychopathologie. Wel bestaat er, mede gelet op de informatie van orthopedisch chirurg H. Ünal, een verminderde functie van de linkerschouder. Hiermee is voldoende rekening gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien voor het aannemen van een urenbeperking. De rechtbank heeft overwogen dat hoe appellant zelf zijn klachten en belastbaarheid ervaart, in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet van doorslaggevende betekenis kan zijn. Bij gebreke aan objectieve medische informatie (die tevens ziet op de datum in geding) kan de stelling van appellant, dat hij meer beperkingen heeft, geen doel treffen.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv bij appellant aangenomen beperkingen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellant de werkzaamheden behorende bij de aan hem voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat normaal gebruik van de armen en de schouders ernstige pijnklachten veroorzaakt. Hij is links en rechts meer beperkt dan het Uwv heeft aangenomen, in het bijzonder voor reiken, tillen, duwen en trekken. Appellant heeft gesteld dat hij niet een halve werkdag kan lopen en hij is ook beperkt ten aanzien van zitten en staan tijdens het werk. Staan houdt appellant hooguit een half uur vol. Appellant heeft zijn standpunt gehandhaafd dat een urenbeperking noodzakelijk is vanwege het medicatiegebruik, de voortdurende pijnklachten, psychische klachten en het feit dat hij slecht slaapt, waardoor hij overdag weinig energie heeft. Verder heeft appellant erop gewezen dat hij zware medicatie slikt om de pijn te onderdrukken. Door het gebruik van het medicijn oxycodon is hij suf en duizelig. Voorts zouden volgens appellant vanwege zijn psychische klachten en concentratieproblemen, beperkingen opgenomen moeten worden voor vasthouden van aandacht, verdelen van aandacht, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten en samenwerken. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft appellant gewezen op de in bezwaar overgelegde informatie van 20 juni 2017 van orthopedisch chirurg H. Ünal en de in beroep overgelegde email van 11 juni 2018 van reumatoloog A.C. Venhuizen. Wat betreft de geselecteerde functies heeft appellant aangevoerd dat de functie productiemedewerker (SBC-code 111180) niet is beschreven en daarom buiten beschouwing moet worden gelaten. De functie medewerker intern transport (SBC-code 111220) is niet passend omdat hierin veel gereikt en getild moet worden. Daarbij is sprake van duwen en trekken van 5 tot 10 kg. Appellant stelt dat hij niet met beide armen artikelen op een hogere plank kan leggen. Daarbij is volgens appellant niet zeker dat een opstapje bij deze functie beschikbaar is. In de functie van administratief medewerker (SBC-code 315133) moet een stapel postmappen, post en documenten van maximaal 5 kg gedurende 1 minuut aaneengesloten, meerdere keren per dag worden gedragen. Ook in deze functie is niet zeker dat een opstapje beschikbaar is. In de functie van machinaal metaalbewerker (SBC-code 111220) zou appellant met beide armen statisch moeten reiken. Daarom is deze functie volgens appellant niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van 27 november 2018 van de arbeidskundige bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 9 juni 2017 heeft vastgesteld op 58,67%.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep over de medische grondslag van het bestreden besluit heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden geheel onderschreven. Met juistheid heeft de rechtbank gewezen op de rapporten van 23 mei 2017 van de verzekeringsarts en van 10 november 2017 en 21 juni 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit deze rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen hun conclusies hebben gebaseerd op dossierstudie en eigen onderzoek en dat zij bij de beoordeling de beschikking hebben gehad over informatie afkomstig van de behandelend sector.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de informatie van de orthopedisch chirurg Ünal en/of de reumatoloog Venhuizen niet voorziet in een medisch objectiveerbare onderbouwing voor de stelling van appellant dat met de FML van 23 mei 2017 onvoldoende tegemoet is gekomen aan zijn lichamelijke en psychische klachten. Appellant heeft ook in hoger beroep geen (nieuwe) medische stukken ingebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat of dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
4.5.
De arbeidskundige gronden slagen evenmin. In reactie op de arbeidskundige gronden in hoger beroep heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 november 2018 er op gewezen dat de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) niet aan de schatting ten grondslag is gelegd. Over het aspect reiken en tillen in de functie van medewerker intern transport (SBC-code 111220) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanvullende informatie gevraagd aan een arbeidskundig analist en nader overleg gevoerd met een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Door de analist is meegedeeld dat het gebruik van een trap en een opstapje mogelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meegedeeld dat appellant in staat kan worden geacht een voorwaartse beweging boven schouderhoogte te maken van ongeveer 80 graden. Met behulp van een opstapje kan appellant volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep materiaal tot en met 3 kg tweehandig van de schappen van 2.5 m en 1.9 m halen omdat hierdoor het aantal graden nog kan worden teruggebracht.
4.6.
De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellant in de functie van administratief medewerker (SBC-code 315133) postmappen met de rechterhand kan oppakken gelet op het gewicht en de omvang van de postmappen. Het gewicht kan zo nodig worden aangepast door minder mappen ineens weg te leggen of te pakken.
4.7.
In de functie van medewerker intern transport (SBC-code 111220) is sprake van statisch reiken met beide armen tijdens het weven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 november 2017 vastgesteld dat het aannemen van statische houdingen zoals dat voorkomt bij het lezen van een krant en ook wel het vasthouden van een stuurwiel niet goed gaat. In een overleg met de arbeidskundige bezwaar en beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegedeeld dat hij statisch reiken aan de orde acht als de onderarmen geen steun aan de tafel vinden. Tijdens het weven rusten de armen, volgens opgave van de analist, op tafel en er is sprake van maar 40 cm reiken. De maximale reikafstand van appellant is volgens de FML 60 cm.
4.8.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met het rapport van 27 november 2018, na overleg met de arbeidsdeskundig analist en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, overtuigend gemotiveerd waarom de door appellant aangevoerde arbeidskundige gronden niet slagen.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) E.D. de Jong