ECLI:NL:CRVB:2020:1702
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 2010 uitgevallen is voor zijn werk als grondwerker. De Raad beoordeelt of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht heeft vastgesteld op 58,67% met ingang van 9 juni 2017. Appellant had eerder een WGA-uitkering ontvangen met een arbeidsongeschiktheid van 100%, maar na herbeoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige is deze mate verlaagd.
De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van appellant vastgesteld op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd die appellant zou kunnen vervullen. Appellant heeft in hoger beroep zijn klachten herhaald en betoogd dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat, maar de Raad volgt de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen overtuigend hebben toegelicht dat appellant in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn klachten.
De Raad concludeert dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de stellingen van appellant onderbouwen. De argumenten van appellant over de geselecteerde functies worden verworpen, omdat de arbeidsdeskundige heeft aangetoond dat deze functies wel passend zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 58,67% is vastgesteld.