In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2023, gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van Ferm Werk, dat betrekking heeft op de terugvordering van bijstands kosten. Het bestreden besluit, dat dateert van 23 december 2021, stelde het terugvorderingsbedrag vast op € 196.655,81 voor de periode van 13 oktober 2006 tot en met 31 januari 2017. Appellanten, die bijgestaan werden door een advocaat en een tolk, voerden aan dat het besluit niet voldoende gemotiveerd was, omdat het niet duidelijk maakte hoe het terugvorderingsbedrag was berekend.
De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur erkende dat het bestreden besluit niet voldeed aan het motiveringsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Desondanks besloot de Raad om het motiveringsgebrek te passeren op basis van artikel 6:22 van de Awb, omdat het aannemelijk was dat appellanten hierdoor niet benadeeld waren. Het dagelijks bestuur had het gebrek hersteld door in een brief van 18 oktober 2022 de berekening van het terugvorderingsbedrag alsnog inzichtelijk te maken.
De Raad concludeerde dat het beroep ongegrond was, maar veroordeelde het dagelijks bestuur wel in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.674,- en bepaalde dat het dagelijks bestuur het in beroep betaalde griffierecht van € 50,- moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.