Uitspraak
22.1875 ANW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, geboren in 1976, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) na het overlijden van haar echtgenoot in 2016. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had haar een Anw-uitkering toegekend met terugwerkende kracht tot juli 2015, maar appellante was van mening dat zij recht had op een uitkering vanaf de datum van overlijden van haar man. De Svb had in haar besluitstelling aangegeven dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een verdere terugwerkende kracht rechtvaardigde dan één jaar, zoals bepaald in artikel 33, vierde lid, van de Anw.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat appellante op de hoogte was van het bestaan van de Anw-uitkering, maar een onjuiste opvatting had over haar recht daarop. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de standaardprocedure rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had besloten om de uitkering pas met ingang van juli 2015 toe te kennen en dat appellante geen gelijk kreeg in haar hoger beroep. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.