In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had deze beëindigd en geen IVA-uitkering toegekend. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 80-100% had vastgesteld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de dwingendrechtelijke bepalingen rechtvaardigden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 16 juli 2019 gegrond, terwijl het beroep tegen het besluit van 15 juli 2022 ongegrond werd verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot schadevergoeding en proceskostenvergoeding aan appellante. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent arbeidsongeschiktheid en de IVA-uitkering, waarbij de Raad geen aanleiding zag om af te wijken van de geldende regels.