Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Dat haar rugklachten op de datum in geding, 1 januari 2020, waren verslechterd blijkt uit het feit dat de operatie, die zij op 5 januari 2022 heeft ondergaan vanwege een hernia, al ten tijde van belang was geïndiceerd. Deze operatie was bij het medische onderzoek op 16 november in het kader van de eerste herbeoordeling nog niet aan de orde. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij ook mentale klachten heeft waardoor er cognitieve beperkingen zijn ten aanzien van herinneren, concentreren en vasthouden van aandacht. Vanwege haar spanningsklachten kan appellante niet samenwerken of werken in aanwezigheid van anderen. Zij kan geen contacten hebben met klanten, werkgevers (leidinggevenden) of collega’s. Dat eerder al psychische klachten aan de orde waren, blijkt reeds uit het feit dat al in 2013 beperkingen zijn aangenomen in de rubriek 'Persoonlijk functioneren'. Daarnaast heeft appellante gesteld dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 27 februari 2020 ten onrechte heeft gesteld dat zij zelfstandig het hele huishouden doet. Haar moeder doet namelijk de zwaardere taken omdat appellante dat zelf niet kan. Ook het medicatiegebruik van Tramadol en Oxazepam heeft een diepe impact op het persoonlijk functioneren van appellante. Volgens appellante is het effect van langdurig gebruik van Tramadol op de psyche ten onrechte niet aanvullend onderzocht. Daarnaast heeft appellante gesteld dat ondanks dat het rapport van de verzekeringsarts in het kader van de Anw-beoordeling niet specifiek toegespitst was op de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen, uit het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 50,21% blijkt dat sprake is van een toename ten opzichte van de (her)beoordeling in 2015. De verzekeringsarts heeft bij de Anw-beoordeling meer fysieke beperkingen aangenomen ten gevolge van de rug dan bij de WIA-beoordeling in 2015/2013 zijn aangenomen. De beoordelingen van de verzekeringsartsen van het Uwv zijn daarom tegenstrijdig. Onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec) heeft appellante gesteld dat er hiermee voldoende twijfel bestaat en verzoekt daarom de Raad een onafhankelijke deskundige te benoemen.
een oude fractuur L-1 genezen met kyfose stand. Als een discopathie L4-5 met een lichte toename ten opzichte van de foto in 2012. Tevens enige discopathie van L5 S1 en lichte spondylarthrose laag lumbaal.” De orthopeed heeft op basis van deze informatie geconcludeerd dat sprake is van pijnklachten in de rug op basis van deels degeneratie en deels posttraumatisch en appellante geadviseerd te blijven bewegen. Ook de overige beschikbare medische stukken bieden geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat haar beperkingen als gevolg van haar rugklachten zijn toegenomen. In hoger beroep zijn geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht of nadere of nieuwe medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat appellante op 1 januari 2020 meer beperkt was dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld.