ECLI:NL:CRVB:2023:72
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen strafontslag wegens plichtsverzuim van ambtenaar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een strafontslag dat hem door de Minister van Financiën is opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. Appellant was werkzaam bij de Belastingdienst en had zich in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 1 oktober 2018 ongeoorloofd afwezig gehouden en had zijn tijdregistratie onjuist ingevuld. De minister legde hem op 5 november 2019 de disciplinaire straf van ontslag op, wat appellant aanvecht. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank de gronden van appellant in voldoende mate had behandeld en gemotiveerd verworpen. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn plichtsverzuim niet aan hem kon worden toegerekend. Ook het betoog van appellant dat hij zich niet kon verweren tegen de beschuldigingen omdat hij geen toegang had tot zijn werkcomputer, werd verworpen. De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat medische redenen ten grondslag lagen aan het gedrag van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.