ECLI:NL:CRVB:2023:696

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
21/4301 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget voor aanpassing van de badkamer in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) van € 3.133,66 voor de aanpassing van de badkamer van appellante. Appellante had eerder een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, die deze aanvraag in 2018 had goedgekeurd. De aanpassing omvatte het plaatsen van een douche op afschot en een douchezitje met armleuningen. Na bezwaar heeft het college deze besluiten gehandhaafd, maar appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat het college zorgvuldig onderzoek had verricht. De door het college ingeschakelde arts had vastgesteld dat appellante belemmeringen ondervond bij het douchen, wat de noodzaak voor de aanpassingen onderstreepte. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het college een deskundige op ergonomisch gebied had moeten raadplegen en dat de voorgestelde maatwerkvoorziening niet realiseerbaar was. De Raad overwoog echter dat appellante in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe gronden had aangevoerd en dat de rechtbank de eerdere gronden afdoende had besproken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bij de vaststelling van het pgb kon uitgaan van de huidige indeling van de badkamer. De toegekende voorziening bood voldoende compensatie voor de beperkingen van appellante. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

21.4301 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 november 2021, HAA 19/1884 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (college)
Datum uitspraak: 29 maart 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.E. Mussche, rechtshulpverlener, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mussche. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. V. Djordjevic.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 24 mei 2018 (besluit 1) heeft het college de aanvraag van appellante, strekkende tot toekenning van een maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor aanpassing van de badkamer in natura, toegekend. Het gaat daarbij om het plaatsen van een douche op afschot en een douchezitje met armleuningen aan de muur op de plaats van de huidige douchecabine.
1.2.
Bij besluit van 5 december 2018 (besluit 2) heeft het college een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) van € 3.133,66 toegekend, te besteden aan aanpassing van de badkamer.
1.3.
Na bezwaar heeft het college deze besluiten gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 28 maart 2019 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard omdat het onderzoek door het college zorgvuldig is geweest. Uit het onderzoek van de door het college ingeschakelde arts van Argonaut volgt dat appellante belemmeringen ondervindt bij het douchen, waardoor het noodzakelijk is dat zij hierbij kan zitten en bij een aantal handelingen wordt geholpen door een derde. Dit gaat niet in de douchecabine van appellante. Het college hoefde, anders dan appellante stelt, niet het advies van de arts van Argonaut, om voor het ergonomisch aspect een deskundige te raadplegen, te volgen. Met dit aspect werd bedoeld dat het helpen onder de douchen een probleem was, vanwege de hoge instap en beperkte afmetingen van de douchecabine. Het ergonomisch aspect wordt verholpen door het verwijderen van de douchecabine. Verder is geoordeeld dat appellante voldoende is gecompenseerd voor haar beperkingen met de voorgestelde aanpassingen, bestaande uit het verwijderen van de douchecabine en het plaatsen van een douchezitje met armleuningen aan de muur. Niet is gebleken dat de aanpassingen alleen kunnen worden gerealiseerd met een wijziging van de badkamerindeling zoals voorgesteld in het rapport van deskundige JPH Consult. Tot slot is overwogen dat het college uit mocht gaan van 100 centimeter bewegingsruimte rondom de douche, omdat appellante niet rolstoelafhankelijk is. Die ruimte is ook beschikbaar als de douche op afschot wordt geplaatst op de plek van de douchecabine, zoals door de door appellante ingeschakelde organisatie JPH Consult is voorgesteld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het college een deskundige op ergonomisch gebied had moeten raadplegen, zoals door de arts van Argonaut is voorgesteld. Verder is appellante van mening dat de door het college voorgestelde maatwerkvoorziening niet realiseerbaar is. De rechtbank is ten onrechte voorbij is gegaan aan het rapport van deskundige JPH consult, waaruit blijkt dat een bewegingsruimte van 100 centimeter onvoldoende is. De indeling van de badkamer moet veranderd worden, aldus appellante.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht dan in beroep bij de rechtbank, en ook geen redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel over de beroepsgronden had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit berust en verwijst daarnaar.
4.2.
Ook de Raad is van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is geweest, het college bij vaststelling van de pgb uit kon gaan van de huidige indeling van de badkamer en dat de toegekende voorziening een voldoende compensatie biedt voor de beperkingen van appellante. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en L.Z. Achouak el Idrissi als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) S.S. Blok