ECLI:NL:CRVB:2023:657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
22 / 1838 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanspraak op OVW-periodieken door politieambtenaar

In deze zaak heeft appellante, werkzaam bij de politie, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de aanspraak op onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden (OVW) periodieken. Appellante heeft herziening gevraagd van een eerdere beslissing van de korpschef van 16 december 2014, waarin werd bepaald dat zij geen recht had op OVW-periodieken. De korpschef had eerder besloten dat appellante per 24 maart 2018 was herplaatst in een andere functie, maar de vraag was of zij recht had op OVW-periodieken met terugwerkende kracht tot juli 2018.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van de korpschef, waardoor deze in rechte vaststonden. De Raad heeft vastgesteld dat appellante had kunnen opmaken uit de besluiten dat aan haar functie geen OVW-periodieken waren verbonden. Het herzieningsverzoek impliceert dat appellante erkende dat de eerdere besluiten in rechte vaststonden. De Raad heeft ook het betoog van appellante verworpen dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat zij geen bezwaar had gemaakt, terwijl andere medewerkers dat wel hadden gedaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 7 april 2023 door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier E.P.J.M. Claerhoudt.

Uitspraak

22.1838 AW

Datum uitspraak: 7 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 mei 2022, 21/5262 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Schroeder. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Dedding en L. Lammers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam bij de politie. Per 12 augustus 2017 is zij herplaatst in de functie van [functie 1]. Bij besluit van 14 maart 2018 is appellante per 24 maart 2018 herplaatst in de functie van [Functie 2] . Bij besluit van 4 december 2019 is appellante medegedeeld dat haar status als [status] is omgezet naar executief.
1.2.
Bij brief van 16 december 2014, gericht aan alle medewerkers, heeft de korpschef beslissingen genomen over de eventuele aanspraak op periodieken vanwege onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden (OVW) en de (na)betaling daarvan als gevolg van de overgang naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie per 1 januari 2012. Hierin is uitdrukkelijk de mogelijkheid van bezwaar opengesteld. Een aantal medewerkers heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In de uitspraak van 20 augustus 2020 heeft de Raad, voor zover hier van belang, vervolgens geoordeeld dat aan de functie van [functie 1] en de functie van [Functie 2] ten minste 24 OVW-punten moeten worden toegekend. [1]
1.3.
Op 6 februari 2020 heeft mr. D.C. Coppens, advocaat, namens een groep medewerkers, waaronder appellante, aan de korpschef verzocht om herziening van de in de brieven van 16 december 2014 genomen besluiten door alsnog vast te stellen dat de op de aan het verzoek aangehechte lijst van medewerkers en generalisten intelligence gerekend vanaf de dagtekening van dit verzoek recht hebben op nabetaling van OVW-periodieken.
1.4.
Bij besluit van 21 april 2021 heeft de korpschef het verzoek van appellante met ingang van de datum van het verzoek, 6 februari 2020, toegewezen. Aan appellante worden daarom vanaf die datum OVW-periodieken toegekend. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij van mening is dat zij met ingang van juli 2018 aanspraak heeft op de OVW-periodieken.
1.5.
Bij besluit van 24 juni 2021 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. De korpschef heeft het herzieningsverzoek van appellante aangemerkt als een verzoek om herziening van het ongedateerde herplaatsingsbesluit, het besluit van 14 maart 2018 en het besluit van 4 december 2019 als genoemd in 1.1, omdat appellante in december 2014 nog niet werkzaam was in een Intelligence functie. De korpschef heeft geweigerd om met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die besluiten ook voor de periode van 12 augustus 2017, toen zij in een Intelligence functie is geplaatst, tot 6 februari 2020 te herzien, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft betoogd dat de OVW-periodieken ten onrechte niet met terugwerkende kracht tot juli 2018 zijn uitbetaald. Nu de beslissing uit de brief van 16 december 2014 in rechte vaststond, kon niet van appellante worden verwacht dat zij alsnog bezwaar zou maken tegen het herplaatsingsbesluit, het besluit van 14 maart 2018 en het besluit van 4 december 2019. Dit betoog slaagt niet. Appellante had uit die besluiten kunnen opmaken dat aan haar functie geen OVW-periodieken waren verbonden en hiertegen bezwaar kunnen maken. Zo staat in het besluit van 4 december 2019 vermeld dat aan de functie van [Functie 2] niet 24 of meer OVW-punten zijn toegekend. Door tegen deze besluiten geen bezwaar te maken, staan deze besluiten in rechte vast. Dat appellante een herzieningsverzoek van de brief van 16 december 2014 heeft gedaan, impliceert dat zij ervan uitging dat de beslissing dat zij geen recht heeft op OVW-periodieken en de latere besluiten inmiddels in rechte vaststaan. Met een herzieningsverzoek wordt het bestuursorgaan namelijk gevraagd terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit.
4.2.
Appellante heeft verder betoogd dat de Raad in zijn in 1.2 genoemde uitspraak van 20 augustus 2020 de bijlage VII bij het Besluit bezoldiging politie in feite nietig heeft verklaard. Deze bijlage kon dus ook niet als grondslag dienen om minder dan 24 OVWpunten toe te kennen bij de brief van 16 december 2014. Volgens appellante zou zij daarom per juli 2018 recht hebben op de OVW-periodieken. Dit betoog slaagt niet. In de uitspraak van de Raad van 20 augustus 2020 is de bijlage VII, voor zover de bijlage VII gold, buiten toepassing verklaard. Deze uitspraak geldt voor degenen die tegen de bij de brief van 16 december 2014 genomen besluiten in bezwaar en beroep zijn gegaan.
4.3.
Appellante heeft betoogd dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Niet alle medewerkers die bezwaar hebben gemaakt tegen de brief van 16 december 2014 procedeerden tot aan de Raad. Toch hebben alle medewerkers die in bezwaar zijn gegaan, OVW-periodieken met terugwerkende kracht gekregen. Dit betoog slaagt niet. De korpschef heeft toegelicht dat gezien het grote aantal medewerkers dat bezwaar en beroep had ingesteld, is afgesproken om een proefprocedure te voeren. Hierbij is afgesproken dat de uitspraak van de Raad ook zou gelden voor de overige medewerkers die bezwaar en beroep hadden ingesteld. Nu appellante geen bezwaar en beroep heeft ingesteld, is geen sprake van een gelijke situatie.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2023.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt