In deze zaak heeft appellante, geboren op [geboortedag] 1986, een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. De aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat appellante op haar achttiende verjaardag en de vijf jaren daarna over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar gezondheidsbelemmeringen al vanaf jongs af aan aanwezig zijn en dat haar beperkingen sindsdien zijn toegenomen. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig heeft geoordeeld over de arbeidsmogelijkheden van appellante.
De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere argumenten gekwalificeerd en heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op achttienjarige leeftijd en de vijf jaren daarna duurzaam geen arbeidsvermogen had. De medische informatie die in hoger beroep is overgelegd, dateert van na de relevante periode en biedt geen duidelijkheid over de situatie van appellante in de periode van 24 maart 2004 tot 24 maart 2009. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de proceskosten af.