ECLI:NL:CRVB:2023:603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
22/2306 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zij niet ontvankelijk was verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 22/2306 WAJONG. De kern van de zaak betreft het beroep op betalingsonmacht dat door appellante is ingediend. Appellante heeft in juli 2022 een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar is in september 2022 gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van betalingsonmacht. Appellante kreeg de gelegenheid om een formulier in te vullen en terug te sturen, maar heeft uiteindelijk niet voldaan aan de vereisten voor het tijdig betalen van het griffierecht. Ondanks dat appellante op 18 oktober 2022 een verklaring heeft ingediend waarin zij aangaf dat haar inkomensverklaring actueel was en dat zij niet over vermogen beschikte, heeft de Raad in oktober 2022 medegedeeld dat zij niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldeed. De appellante is herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te betalen, maar heeft dit niet gedaan. De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 maart 2023.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 maart 2023
22/2306 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juli 2022, 20/10365 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 22 juli 2022 heeft appellante een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 1 september 2022 is appellante gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van “betalingsonmacht”. Appellante is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is appellante erop gewezen dat het beroep om betalingsonmacht word afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Appellante heeft op 7 september 2022 gereageerd en het ingevulde formulier overgelegd.
Bij brief van 15 september 2022 heeft de Raad een inkomensverklaring van appellante bij de Raad voor Rechtsbijstand opgevraagd.
Bij brief van 3 oktober 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de inkomensverklaring van appellante overlegd. Het verzamelinkomen bedraagt € 16.122,- in het peiljaar 2020.
Bij brief van 7 oktober 2022 is appellante gevraagd een bij de brief gevoegde verklaring in te vullen en aan te geven of de inkomensverklaring nog actueel is. Daarbij is appellante een termijn van twee weken gegeven en is appellante erop gewezen dat het beroep om betalingsonmacht word afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Op 18 oktober 2022 heeft de Raad de ingevulde verklaring ontvangen. Appellante heeft aangegeven dat de inkomensverklaring nog actueel is en appellante niet over vermogen beschikt.
Bij brief van 20 oktober 2022 is appellante meegedeeld dat zij niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen. Daarbij is appellante meegedeeld dat er een (nieuwe) nota griffierecht/herinnering griffierecht zal worden verstuurd waarin wordt verzocht het griffierecht binnen de op de nota/in de herinnering gestelde betalingstermijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat het niet of niet op tijd betalen van het griffierecht ertoe kan leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaart.
Bij brief van 22 oktober 2022 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 22 november 2022 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat de procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) J.M. Labage
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.