ECLI:NL:CRVB:2023:596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
21/2686 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen en zorgvuldigheid medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 2001 en gediagnostiseerd met autisme, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de appellant arbeidsvermogen heeft. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat de appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat hij door zijn aandoeningen niet in staat is om te werken, zorgvuldig overwogen. De appellant voerde aan dat hij intensieve begeleiding nodig heeft bij dagelijkse activiteiten en dat zijn eerdere werkervaring in het restaurant van zijn vader niet succesvol was. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige tot de conclusie zijn gekomen dat de appellant in staat is om ten minste vier uur per dag te werken, mits er rekening wordt gehouden met zijn beperkingen.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn beperkingen, beschikt over arbeidsvermogen en dat er geen sprake is van een situatie waarin hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

21 2686 WAJONG

Datum uitspraak: 30 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2021, 20/2204 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Benali, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 november 2022 heeft mr. H. Martens, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023. Namens appellant is mr. Martens verschenen, bijgestaan door M. Benabou. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 2001, heeft met een door het Uwv op 22 mei 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant autisme heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht.
1.2.
Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.3.
Bij besluit van 7 april 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 30 augustus 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant. Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen reden aan het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van beperkingen, maar dat hij hiermee wel ten minste vier uur per dag belastbaar is. Appellant heeft zijn standpunt niet met (nieuwe) medische gegevens onderbouwd. Het Uwv heeft niet bestreden dat appellant beperkingen heeft, maar dit leidt niet tot de conclusie dat appellant daarmee geen taak kan verrichten. Verder heeft de rechtbank overwogen dat ook het arbeidskundig onderzoek zorgvuldig is geweest. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 maart 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat appellant arbeidsvermogen heeft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bevestigt dat appellant de door de arbeidsdeskundige genoemde voorbeeldtaak `invoeren van gegevens' kan uitvoeren en dat deze taak past bij het opleidingsniveau van appellant. Ook heeft appellant basale werknemersvaardigheden. Appellant heeft zijn stelling dat het door hem overgelegde `ontwikkelingsperspectief' van zijn school achterhaald is, niet met objectieve gegevens onderbouwd. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie waarin er duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bestaan.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte is overwogen dat appellant arbeidsvermogen heeft. Appellant is gediagnostiseerd met Asperger en ADHD wat een complex ziektebeeld oplevert. Appellant heeft bij alle algemene dagelijkse levensverrichtingen intensieve begeleiding nodig. De conclusie van het Uwv dat sprake is van benutbare mogelijkheden kan niet uitsluitend worden gebaseerd op het feit dat appellant in het verleden school heeft afgerond. Uit de schoolrapportage volgt dat appellant niet in staat is om minstens één uur aaneengesloten te werken zonder substantiële begeleiding of vier uur per dag zou kunnen werken. Appellant stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat hij in het verleden zonder succes getracht heeft werkzaamheden te verrichten in het restaurant van zijn vader. Verder heeft appellant aangevoerd dat geen mogelijkheden bestaan om de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te verbeteren door middel van medisch herstel en/of training. Appellant is aangemeld voor intensievere begeleiding voor zijn stoornis en ontvangt hulp vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning. Appellant meent dat zijn medische beperkingen dusdanig ernstig en ingrijpend zijn dat een indicatie banenafspraak ontoereikend is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant arbeidsvermogen had op [geboortedag] 2019, de dag dat hij achttien jaar is geworden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Daarbij worden de overwegingen van de rechtbank op dit punt onderschreven. Het Uwv heeft het feit dat appellant onderwijs volgt mee mogen wegen bij de beoordeling. Nu de beoordeling niet uitsluitend gebaseerd is op het feit dat appellant onderwijs volgt, maar ook het dagverhaal en zijn functioneren thuis zijn betrokken bij de beoordeling en appellant deze informatie niet heeft weersproken, wordt hierin geen aanleiding gezien om het onderzoek onzorgvuldig te achten.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in het oordeel dat appellant in staat moet worden geacht om ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn en één uur aaneengesloten te kunnen werken. De verzekeringsartsen erkennen de beperkingen van appellant als gevolg van autisme en ADHD en concluderen dat met begeleiding, maatwerk en een rustige werkomgeving voldoende rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. In de door appellant overgelegde stukken wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de beperkingen van appellant zijn onderschat of dat appellant niet in staat zou zijn één uur aangesloten en ten minste vier uur per dag te werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 februari 2020 toegelicht dat zowel uit het dagverhaal als de schoolprestaties blijkt dat appellant ten minste vier uur per dag belastbaar is. De verzekeringsarts heeft verder voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden, omdat appellant naar school gaat en uit het verslag van school blijkt dat hij over het algemeen serieus werkt op school. Ook volgt appellant sinds het behalen van zijn vmbo-diploma in 2020 tot op heden de Mbo-opleiding 'software developer'. In de informatie van de psycholoog van 24 november 2015 staat bovendien dat appellant het volgens zijn ouders goed doet met de geboden structuur op school.
4.5.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Voor wat betreft het werken in het restaurant van zijn vader kan het Uwv worden gevolgd in de toelichting dat deze werkzaamheden niet aansluiten bij de beperkingen van appellant. Dat appellant stress ondervindt in werk waarin contact met klanten wordt onderhouden, een aspect waarop appellant beperkingen heeft, maakt niet dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde taak niet door appellant zou kunnen worden uitgevoerd. Klantcontact maakt namelijk geen onderdeel uit van die taak. In wat appellant heeft aangevoerd, worden daarom geen aanknopingspunten gezien om aan te nemen dat het arbeidskundig oordeel onjuist zou zijn.
4.6.
Gelet op 4.3, 4.4 en 4.5 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) O.N. Haafkes