ECLI:NL:CRVB:2023:557
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor babyuitzet tweede kind
In deze zaak oordeelt de Centrale Raad van Beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet voor een tweede kind. De appellante had een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, maar deze werd afgewezen op 10 oktober 2019. Het college stelde dat er geen sprake was van kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, aangezien de kosten voor de babyuitzet vanaf de zwangerschap voorzienbaar waren. De appellante was in verwachting van haar tweede kind en het beleid dat geldt voor aanvragers van een eerste kind was niet van toepassing op haar situatie.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep betoogde appellante dat het buitenwettelijk begunstigend beleid ten onrechte niet op haar geval was toegepast en dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel. De Raad oordeelde echter dat het beleid niet zo ver strekt dat het college altijd bijzondere bijstand verleent voor een babyuitzet, en dat de situaties van aanvragers van een eerste en tweede kind niet vergelijkbaar zijn. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door rechter E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van griffier B. van Dijk, en werd openbaar uitgesproken op 27 maart 2023. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.