ECLI:NL:CRVB:2023:545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
21/697 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-tijdige indiening van het beroepschrift en niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het hoger beroep was ingesteld door appellante, die werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank had eerder op 13 november 2020 een uitspraak gedaan, welke op 24 november 2020 aan partijen was toegezonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en eindigde op 5 januari 2021. Het beroepschrift was echter pas op 6 januari 2021 ter post bezorgd en op 7 januari 2021 door de Raad ontvangen, waardoor het niet tijdig was ingediend.

De Raad overwoog dat de enkele stelling van appellante dat het beroepschrift binnen de termijn was verzonden, onvoldoende was om aan te tonen dat het beroepschrift tijdig was ingediend. De Raad stelde vast dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in verzuim was geweest. De Raad wees erop dat het risico van een te late indiening volledig voor rekening van de indiener komt. Appellante was door de rechtbank gewezen op de beroepstermijn en had pro forma beroep kunnen instellen om de termijn veilig te stellen.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en C.F.E. van OldenSmit en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van griffier S.C. Scholten.

Uitspraak

21.697 ZW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 november 2020, 19/3042 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 maart 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [gemachtigde] , hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde [gemachtigde] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 24 november 2020 in afschrift aan partijen toegezonden. Dit betekent dat de beroepstermijn is aangevangen op 25 november 2020 en is geëindigd op 5 januari 2021. Het beroepschrift is, gezien het poststempel op de enveloppe, op 6 januari 2021 ter post bezorgd en op 7 januari 2021 door de Raad ontvangen. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt bij de vaststelling van de dag waarop een brief ter post is bezorgd, uitgegaan van het op de enveloppe geplaatste poststempel, tenzij de verzender aannemelijk maakt dat de brief op een eerdere datum ter post is bezorgd. De enkele stelling van appellante dat het beroepschrift binnen de termijn is verzonden, is daarvoor onvoldoende.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft nietontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 10 januari 2023 is aan appellante gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Appellante heeft bij brief van 23 januari 2023 en ter zitting toegelicht dat als het hoger beroep inderdaad te laat is ingesteld, dit komt omdat gemachtigde met appellante over de inhoud van het beroepschrift wilde overleggen en appellante door haar gezondheidsklachten daartoe niet eerder in staat was.
Wat appellante heeft aangevoerd bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. In situaties zoals de onderhavige geldt dat het risico dat het hoger beroep niet tijdig is ingediend volledig voor rekening komt van de partij die hoger beroep instelt. Appellante is door de rechtbank gewezen op de beroepstermijn van zes weken. Appellante of haar gemachtigde had tijdig pro forma beroep kunnen instellen om de termijn veilig te stellen. De termijnoverschrijding is dus niet verschoonbaar.
Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en C.F.E. van OldenSmit en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.C. Scholten