ECLI:NL:CRVB:2023:533

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
22/2761 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een militair invaliditeitspensioen na beoordeling van luchtwegproblematiek en dienstverband

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het besluit van de Staatssecretaris van Defensie van 14 juli 2022, waarin een verzoek om toekenning van een militair invaliditeitspensioen werd afgewezen. De appellant, die van 1995 tot 2001 in militaire dienst was en viermaal naar Bosnië is uitgezonden, had in 2015 een aanvraag ingediend voor een invaliditeitspensioen vanwege luchtwegklachten. De staatssecretaris had eerder, in 2016 en 2018, de aanvraag afgewezen, omdat er geen onderliggende ziekte of gebrek kon worden vastgesteld die aan de luchtwegproblematiek ten grondslag lag.

De Raad heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat er bij de appellant sprake is van een reëel en toenemend klachtenbeeld, maar dat er geen sluitende verklaring voor de luchtwegproblematiek kon worden gegeven. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte de aanvraag had afgewezen op basis van het ontbreken van een eenduidige diagnose. De staatssecretaris werd opgedragen om opnieuw te beoordelen of er sprake was van invaliditeit met dienstverband, waarbij een nader medisch onderzoek noodzakelijk was.

In de huidige uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat de staatssecretaris het bestreden besluit mocht baseren op de advisering van de verzekeringsarts R.G. Goedhart, die concludeerde dat de luchtwegproblematiek van de appellant niet aan de militaire dienst kon worden toegeschreven. De Raad heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat deze geen medische informatie had ingebracht die zijn standpunt ondersteunde. De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellant een nieuwe aanvraag moet indienen om een mogelijke relatie tussen zijn klachten en blootstelling aan chroom VI te onderzoeken.

Uitspraak

22.2761 MPW

Datum uitspraak: 23 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Staatssecretaris van Defensie van 14 juli 2022
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 20 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1171) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 mei 2019 vernietigd, het beroep tegen het besluit van 15 mei 2018 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Hierbij heeft de Raad de staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en met toepassing van artikel 8:113 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door de staatssecretaris nieuw te nemen besluit slechts beroep bij de Raad kan worden ingesteld.
Bij besluit van 14 juli 2022 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit 23 maart 2016 opnieuw ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. K. ten Broek tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ten Broek. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 20 mei 2021. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2.
Appellant is in militaire dienst geweest van 1995 tot en met 2001 en is in die periode viermaal uitgezonden naar Bosnië. Per 1 mei 2001 is appellant uit militaire dienst ontslagen. Aansluitend was hij tot 1 december 2008 aangesteld als reservist.
1.3.
Op 30 maart 2015 heeft appellant verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen vanwege hoest- en benauwdheidsklachten. De staatssecretaris heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 23 maart 2016 en na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 15 mei 2018. In dat verband heeft de staatssecretaris geoordeeld dat appellant al niet in aanmerking kan komen voor een militair invaliditeitspensioen omdat aan de luchtwegproblematiek van appellant geen onderliggende ziekte of gebrek kan worden gediagnosticeerd zodat niet wordt voldaan aan het vereiste als bedoeld in artikel 2 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV).
1.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 20 mei 2021 geoordeeld dat uit de beschikbare medische gegevens naar voren komt dat bij appellant al lange tijd sprake is van een luchtwegproblematiek, maar dat een sluitende verklaring voor de problematiek niet kan worden gegeven. Verder staat voor de Raad vast dat bij appellant sprake is van een reëel en in ernst toenemend klachtenbeeld. Uit de verschillende onderzoeken komt een beeld naar voren van een verminderde longfunctie en van beperkingen als gevolg van de verminderde longfunctie die in belangrijke mate zijn toegenomen. In het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is appellant ook mede om die reden volledig arbeidsongeschikt verklaard. Anders dan de staatssecretaris is de Raad van oordeel dat niet zonder meer kan worden voorbijgegaan aan het besluit van 29 november 2018 waarbij aan appellant een tegemoetkoming is toegekend op grond van de Coulanceregeling chroom VI, vanwege een chronische longaandoening. De Raad acht het dan ook aannemelijk dat bij appellant sprake is van een niet te objectiveren aandoening die kan leiden tot ziekte of gebrek als bedoeld in het Besluit AO/IV. Dat voor de luchtwegklachten vooralsnog geen verklarende diagnose is vastgesteld maakt dit niet anders. Daarvan uitgaande heeft de staatssecretaris ten onrechte de aanvraag van appellant voor een militair invaliditeitspensioen afgewezen enkel op de grond dat voor de reële en toenemende luchtwegklachten van appellant geen eenduidige diagnose is vastgesteld. Vervolgens heeft de Raad geoordeeld dat de staatssecretaris alsnog zal moeten beoordelen of sprake is van invaliditeit met dienstverband. Daarbij is aangegeven dat voordat opnieuw op het bezwaar kan worden beslist nog een nader (medisch) onderzoek moet plaatsvinden.
2. Bij het nu bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 23 maart 2016 opnieuw ongegrond verklaard en de afwijzing van een militair invaliditeitspensioen gehandhaafd. De reden hiervoor is dat voor de staatsecretaris niet is komen vast te staan dat de uitoefening van de militaire dienst heeft bijgedragen aan het ontstaan, tot uiting komen of blijvend verergeren van de klachten van de luchtwegen en er geen oorzakelijk dan wel verergerend dienstverband is. Aan dit besluit ligt de advisering van de (bezwaar)verzekeringsarts R.G. Goedhart ten grondslag.
3. In beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Naar het oordeel van de Raad heeft de staatssecretaris het bestreden besluit mogen baseren op de advisering van de verzekeringsarts Goedhart. Met deze advisering is voldoende toereikend gemotiveerd dat de luchtwegproblematiek van appellant niet aan de militaire dienst kan worden toegeschreven en er dus geen sprake is van invaliditeit met dienstverband. Daarbij is van belang dat appellant geen medische informatie heeft ingebracht die het standpunt ondersteunt dat zijn luchtwegproblematiek aan de militaire dienst kan worden toegeschreven. Het betoog van appellant dat niet inzichtelijk is op welke stukken het bestreden besluit is gebaseerd wordt niet gevolgd. Voor zover appellant betoogt dat er medische gegevens ontbreken is het aan hem om aannemelijk te maken welke relevante medische gegevens zouden ontbreken en ten onrechte niet bij de medische beoordeling zijn betrokken. Als er onduidelijkheden zijn over de inhoud en volledigheid van de militaire medische dossiers kan appellant gebruik maken van zijn recht om inzage te vragen van de medische dossiers.
4.2.
Appellant heeft verder gesteld dat hij tijdens de uitzendingen de functie van chauffeur bekleedde en tijdens die werkzaamheden blootgesteld is geweest aan chroom VI. Anders dan namens appellant is betoogd heeft de staatssecretaris de veronderstelde relatie tussen de luchtwegproblematiek en chroom VI bij de heroverweging in bezwaar achterwege kunnen laten. Voor het recht op een militair invaliditeitspensioen is onder meer van belang de aard van de gezondheidsklachten op de zogenoemde peildatum, in dit geval 30 maart 2015. De veronderstelde relatie met chroom VI is door appellant gelegd ruimschoots ná deze datum. Dat betekent dat anders dan appellant heeft betoogd de staatssecretaris de veronderstelde relatie met chroom VI niet bij de volledige heroverweging in bezwaar heeft kunnen betrekken. Om te komen tot een beoordeling van een mogelijke relatie tussen zijn gezondheidsklachten en chroom VI zal appellant een nieuwe aanvraag moeten indienen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van appellant zal ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en H. Lagas en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2023.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) L.C. van Bentum