Uitspraak
21 818 WIA
3 februari 2021, 20/6281 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
12 juli 2018 dan wel 9 juli 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ten onrechte was gedaan. Het Uwv had in een besluit van 24 juni 2020 geweigerd om aan de betrokkene een WIA-uitkering toe te kennen, en had het bezwaar van de betrokkene tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet binnen de termijn van zes weken na verzending van het besluit zou zijn ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat de bezwaartermijn pas aanvangt op de dag na de bekendmaking van het besluit, en dat het Uwv niet had aangetoond dat het besluit op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar.
In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De Raad bevestigde dat het Uwv niet had aangetoond dat het besluit op de juiste wijze was verzonden, en dat de betrokkene het bezwaarschrift tijdig had ingediend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van de betrokkene, die zijn begroot op € 837,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv griffierecht in hoger beroep moet betalen.