ECLI:NL:CRVB:2023:51

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
20/4327 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden en ligbad op grond van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, geboren in 1967, had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden en een ligbad op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen had deze aanvraag afgewezen, omdat de meerderjarige zoon en de partner van appellante als gebruikelijke hulp huishoudelijke taken konden verrichten. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd.

De Raad oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat er in de periode in geding geen te compenseren beperkingen waren in de zelfredzaamheid of participatie van appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank dat de partner en zoon van appellante in staat waren om de huishoudelijke taken over te nemen. Ook werd vastgesteld dat appellante geen ligbad nodig had, en dat het college niet verplicht was om nader medisch onderzoek te verrichten. De Raad concludeerde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen.

De uitspraak bevestigde dat de afwijzing van de aanvraag voor de maatwerkvoorziening terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.S. de Vries als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.

Uitspraak

20/4327 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 november 2020, 20/5788 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen (college)
Datum uitspraak: 11 januari 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Os. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C.B.M. Peters.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1967, ondervindt lichamelijke beperkingen. Zij heeft zich bij het college gemeld en een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden en een woningaanpassing, te weten een ligbad op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.2.
Het college heeft bij besluit van 4 november 2019, gehandhaafd bij besluit van 19 maart 2020 (bestreden besluit), deze aanvraag afgewezen. Het college heeft aan de afwijzing van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden ten grondslag gelegd dat de meerderjarige inwonende zoon en de partner van appellante als gebruikelijke hulp huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten. Aan de afwijzing van de woningaanpassing heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante geen beperkingen ondervindt in het gebruik van de wastafel/douche voor lichaamsreiniging.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, overwogen dat het college de aanvraag voor een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden terecht heeft afgewezen. De partner en de zoon van appellante moeten namelijk in staat worden geacht de huishoudelijke taken van appellante over te nemen. Dit is gebleken uit het onderzoek dat het college heeft verricht. De rechtbank is hierbij van oordeel dat van hen ook mag worden verwacht dat zij de huishoudelijke taken als gebruikelijke hulp verrichten. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen ligbad nodig heeft en dat het college hier ook geen nader (medisch) onderzoek naar had moeten doen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de door appellante ervaren beperkingen niet kunnen worden weggenomen door een douchetoiletstoel met uitsparing. De in beroep overgelegde verklaring van de huisarts van 18 september 2020 maakt dit oordeel niet anders. Hieruit blijkt namelijk niet dat een douchetoiletstoel met uitsparing geen oplossing biedt.
3. Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Appellante heeft daarbij betoogd dat de bevindingen van het onderzoek van het college een te rooskleurige situatie schetsen. De partner van appellante en haar zoon kunnen slechts beperkt hulp bieden. Haar partner heeft ook medische beperkingen en haar zoon is druk met zijn werk en heeft astma. De hulp die appellante nodig heeft overstijgt de gebruikelijke hulp. Verder is appellante van mening dat de beperkingen die zij ondervindt bij het gebruik van de douche zodanig zijn dat alleen een ligbad hier een passende bijdrage aan levert.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden op goede gronden heeft afgewezen, omdat van de zoon en echtgenoot van appellante mag worden gevergd dat zij huishoudelijke taken als gebruikelijke hulp verrichten. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen.
4.2.
Verder onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat het college niet gehouden was om appellante een ligbad te verstrekken. Ook in hoger beroep zijn geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellante beperkingen ondervindt in het gebruik van haar douche met het daarin reeds aanwezige douchezitje. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er in de in geding zijnde periode geen te compenseren beperkingen zijn in de zelfredzaamheid of participatie, zodat er geen noodzaak is om de gevraagde maatwerkvoorziening aan appellante te verstrekken. Voor zover appellante stelt dat haar medische situatie inmiddels is gewijzigd door een nieuwe aandoening, ligt het op haar weg om een nieuwe aanvraag in te dienen.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en A.E. Dutrieux en L.Z. Achouak el Idrissi als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt