ECLI:NL:CRVB:2022:2660
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van zorgverleners bij besluiten over persoonsgebonden budgetten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had de beroepen van zorgverleners, die zorg verlenen aan budgethouders, ontvankelijk verklaard, terwijl deze zorgverleners zelf geen bezwaar hadden gemaakt tegen de besluiten waarover de rechtbank had geoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de zorgverleners als belanghebbenden konden worden aangemerkt. Volgens artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stond er voor hen geen beroep open, ongeacht of zij als belanghebbenden konden worden beschouwd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraken en verklaarde de beroepen van de zorgverleners niet-ontvankelijk.
De zaak betreft drie budgethouders die een persoonsgebonden budget (pgb) hadden ontvangen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het zorgkantoor had besluiten genomen over het terugvorderen van onverschuldigd betaalde bedragen en had de verleningsbesluiten ingetrokken. De zorgverleners hadden bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Raad oordeelde dat zij niet ontvankelijk waren omdat zij geen bezwaar hadden gemaakt tegen de oorspronkelijke besluiten. De Raad benadrukte dat de rechtbank had moeten vaststellen dat de zorgverleners niet in hun recht stonden om beroep in te stellen, en dat de beroepschriften van de budgethouders zonder betrokkenheid van de zorgverleners behandeld moesten worden.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rol van zorgverleners in procedures over persoonsgebonden budgetten en bevestigt dat alleen belanghebbenden die bezwaar hebben gemaakt tegen besluiten, recht hebben op beroep. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.