In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, geboren in 1978, had op 27 december 2018 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 28 januari 2019 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet onder de doelgroep van de Wajong viel, omdat de medische situatie ten tijde van zijn zeventiende en achttiende verjaardag niet kon worden vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de bewijslast bij de aanvrager ligt in het geval van een laattijdige aanvraag. De Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat er geen bewijs was dat de appellant op zijn zeventiende en achttiende verjaardag arbeidsongeschikt was. De appellant had geen medische gegevens kunnen overleggen die zijn situatie in die jaren onderbouwden. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.