Uitspraak
20 3383 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De aanvraag was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op basis van het oordeel dat de appellant, ondanks het ontbreken van arbeidsvermogen, nog ontwikkelingsmogelijkheden had. De appellant, geboren in 2000, had een aanvraag ingediend op 15 februari 2019, waarbij hij meldde te lijden aan fysieke klachten, een verstandelijke beperking en psychiatrische problematiek. Het Uwv concludeerde dat de situatie van de appellant niet duurzaam was, wat betekende dat er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie in de toekomst nog aanwezig waren.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van de appellant zich in de toekomst konden ontwikkelen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd gesteld dat het Uwv met aanvullende rapporten voldoende had aangetoond dat de appellant, ondanks zijn beperkingen, nog steeds mogelijkheden tot ontwikkeling had. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De Raad benadrukte dat de begeleiding en stabiliteit in de woon- en werkomgeving van de appellant cruciaal waren voor zijn ontwikkeling.
De uitspraak bevestigt dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen complex is en dat het Uwv de verantwoordelijkheid heeft om deze beoordeling zorgvuldig uit te voeren, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de appellant. De Raad concludeerde dat de gronden van de appellant in hoger beroep niet slaagden en dat de eerdere beslissing van het Uwv terecht was.