Uitspraak
21.4511 AOW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om de Svb te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die tot januari 2000 een ouderdomspensioen en partnertoeslag ontving op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om zijn partnertoeslag per 1 juli 2019 te beëindigen. De Svb had in een later besluit van 14 augustus 2020 de partnertoeslag alsnog toegekend vanaf januari 2020, maar de rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk en wees ook het verzoek om schadevergoeding af.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bestreden besluit al was genomen voordat het beroep werd ingesteld. De Raad bevestigde dat de Svb van het horen in bezwaar mocht afzien, omdat volledig aan het bezwaar was tegemoetgekomen. De appellant had ook geen recht op een bovenforfaitaire vergoeding van de kosten in bezwaar, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
Ten slotte werd het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij geestelijk letsel had geleden als gevolg van de besluitvorming van de Svb. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.