ECLI:NL:CRVB:2023:341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WAO-uitkering in verband met hennepstekkerij
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van appellant, die betrokken was bij een hennepstekkerij. Appellant ontving sinds 1980 een WAO-uitkering, maar deze werd beëindigd op 18 augustus 2018, toen hij de leeftijd bereikte voor een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ontving informatie van de politie over de betrokkenheid van appellant bij hennepgerelateerde activiteiten, wat leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn uitkering. Het onderzoek concludeerde dat appellant in de periode van 1 januari 2016 tot 31 december 2017 betrokken was bij de hennepstekkerij en een wederrechtelijk voordeel van € 148.830,- had verkregen. Het Uwv besloot daarop de uitkering over deze periode niet uit te betalen en vorderde € 52.082,70 terug.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellant stelde dat het Uwv in strijd met artikel 6 van het EVRM had gehandeld door ontlastende verklaringen niet mee te wegen en hem niet in staat te stellen getuigen te horen. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden de uitkering niet had uitbetaald en het bedrag had teruggevorderd, en dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. De uitspraak werd gedaan op 23 februari 2023.