ECLI:NL:CRVB:2023:341

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
21/1785 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering in verband met hennepstekkerij

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van appellant, die betrokken was bij een hennepstekkerij. Appellant ontving sinds 1980 een WAO-uitkering, maar deze werd beëindigd op 18 augustus 2018, toen hij de leeftijd bereikte voor een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ontving informatie van de politie over de betrokkenheid van appellant bij hennepgerelateerde activiteiten, wat leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn uitkering. Het onderzoek concludeerde dat appellant in de periode van 1 januari 2016 tot 31 december 2017 betrokken was bij de hennepstekkerij en een wederrechtelijk voordeel van € 148.830,- had verkregen. Het Uwv besloot daarop de uitkering over deze periode niet uit te betalen en vorderde € 52.082,70 terug.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellant stelde dat het Uwv in strijd met artikel 6 van het EVRM had gehandeld door ontlastende verklaringen niet mee te wegen en hem niet in staat te stellen getuigen te horen. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden de uitkering niet had uitbetaald en het bedrag had teruggevorderd, en dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. De uitspraak werd gedaan op 23 februari 2023.

Uitspraak

21 1785 WAO

Datum uitspraak: 23 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 april 2021, 19/7101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Kotterman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kotterman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van 1 januari 1980 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Sindsdien is de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd 80 tot 100% gebleven. Met ingang van 18 augustus 2018 is de WAO-uitkering beëindigd vanwege het bereiken van de leeftijd met ingang waarvan appellant recht had op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet.
1.2.
Het Uwv heeft op 19 november 2018 van de politie de informatie ontvangen dat appellant betrokken was bij hennepgerelateerde activiteiten. Op 12 december 2017 is door de politie een hennepstekkerij aangetroffen op het adres [adres] te [woonplaats] . Op dat adres was tevens een growshop gevestigd. Mede op basis van de bevindingen uit het politieonderzoek heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant toegekende WAO-uitkering. Dat onderzoek heeft geleid tot een Onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 14 maart 2019 (Onderzoeksrapport). In dat rapport is geconcludeerd dat appellant in de periode van 1 januari 2016 tot 31 december 2017 betrokken is geweest bij de aangetroffen hennepstekkerij en is, onder verwijzing naar een door de politie opgemaakt rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, vastgesteld dat appellant daaruit een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 148.830,-. Appellant heeft de werkzaamheden in de hennepstekkerij en de daaruit voortvloeiende inkomsten niet aan het Uwv doorgegeven.
1.3.
Bij besluit van 7 juni 2019 heeft het Uwv bepaald dat, gelet op zijn inkomsten in verband met de werkzaamheden in de hennepstekkerij, de WAO-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 niet tot uitbetaling komt. Het Uwv heeft een bedrag van € 52.082,70 aan over deze periode onverschuldigd betaalde uitkering van appellant teruggevorderd. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 november 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv niet heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), door ontlastende verklaringen uit het politiedossier niet aan de stukken toe te voegen en appellant niet in staat te stellen getuigen te horen, omdat dit artikel niet ziet op het door een bestuursorgaan te verrichten onderzoek. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 2 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3808).
2.2.
Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door de ontlastende verklaringen niet mee te wegen in het bestreden besluit. Volgens de rechtbank heeft het Uwv met de resultaten uit het Onderzoeksrapport genoegzaam aannemelijk gemaakt dat appellant in de gehele periode in geding zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij werkzaamheden verrichtte ten behoeve van de hennepstekkerij. In het proces-verbaal van bevindingen organisatiestructuur is gemotiveerd uiteengezet dat appellant en één van zijn zoons gezamenlijk een leidinggevende rol hadden in de hennepstekkerij. Uit het procesverbaal van bevindingen facturen [bedrijfsnaam] volgt dat er in de periode in geding meer steenwolblokjes door de growshop werden ingekocht dan verkocht, en dat deze, ook gelet op de overige onderzoeksresultaten, werden gebruikt in de hennepstekkerij voor het kweken en verkopen van hennepstekken. Daarnaast heeft het Uwv er terecht op gewezen dat er een filmpje is van de hennepstekkerij van 5 april 2017 waarop is te zien dat de hennepstekkerij toen in dezelfde staat verkeerde als aangetroffen op 12 december 2017. Het feit dat appellant stelt dat het onderzoek niet volledig is geweest, de enkele betwisting van deze onderzoeksresultaten door appellant en de vermelding dat er ook ontlastende verklaringen zijn, maakt niet dat het Uwv gehouden was hiernaar nader onderzoek te doen, zeker niet nu appellant zich tegenover de onderzoekers van het Uwv bij de meeste vragen naar zijn betrokkenheid bij de hennepstekkerij op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Bovendien stond het appellant vrij om zelf schriftelijke verklaringen van anderen in te brengen.
2.3.
Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en het proces-verbaal van bevindingen facturen [bedrijfsnaam] vormen een voldoende grondslag voor de schatting van het Uwv dat appellant ten tijde van belang inkomsten uit arbeid heeft ontvangen die hoger zijn dan zijn maatmaninkomen. Het is in dat geval aan appellant om met concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij met zijn activiteiten ten behoeve van de
hennepstekkerij minder of in het geheel geen inkomsten heeft ontvangen. Appellant heeft zijn standpunt niet met dergelijke gegevens onderbouwd. Het Uwv heeft over de periode in geding terecht het recht op een WAO-uitkering van appellant herzien en € 52.082,70 teruggevorderd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het Uwv heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM omdat in het politiedossier ook verklaringen aanwezig zijn die ontlastend zijn. Het Uwv had de ontlastende verklaringen in het onderzoek mee moeten nemen. Appellant is niet in staat geweest om getuigenverklaringen te laten afleggen. Appellant heeft ook zijn standpunt herhaald dat de tapgesprekken slechts zien op de periode van 7 september 2017 tot 12 december 2017 en dus geen betrekking hebben op de gehele periode waarover zijn WAO-uitkering niet tot uitbetaling is gekomen en teruggevorderd. Appellant betwist dat het tapgesprek van 27 oktober 2017 ging over winstdeling van de hennepstekkerij.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO wordt, indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de uitkering niet ingetrokken of herzien, maar wordt de uitkering niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%.
4.1.2.
Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald door het Uwv teruggevorderd.
4.1.3.
Op grond van artikel 80, eerste lid, van de WAO is degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, verplicht aan het Uwv onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden waarvan het redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag dat daarvan wordt uitbetaald.
4.2.
In geschil is of het Uwv op goede gronden de uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 niet tot uitbetaling heeft laten komen en heeft teruggevorderd.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van wat hij in beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Deze gronden zijn door de rechtbank voldoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden volledig onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Er zijn onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat het Uwv tekort is geschoten in de op hem rustende onderzoeksplicht. Het Uwv heeft het bestreden besluit gebaseerd op de bevindingen van de politie, waaronder de verhoren van appellant en medeverdachten, het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en de inhoud van de tapgesprekken, alsook op het eigen onderzoek en een gesprek met appellant. Daarmee berust het standpunt van het Uwv dat appellant in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 inkomsten uit de hennepstekkerij heeft genoten op voldoende feitelijke grondslag. Appellant stelt weliswaar dat het Uwv ook ontlastende verklaringen bij het onderzoek had moeten betrekken, maar daarvan heeft hij bij het Uwv gedurende het onderzoek noch in bezwaar melding van gemaakt. Ook nadien heeft hij niet concreet bij het Uwv aangegeven wat het Uwv precies nader zou moeten onderzoeken. Uit de door appellant in beroep overgelegde processen-verbaal van verklaringen van medeverdachten blijkt, anders dan appellant stelt en zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet dat appellant niet betrokken was bij de hennepstekkerij en daar geen inkomsten uit genoot. Appellant heeft nagelaten om zelf een heldere en concrete uitleg te geven over de inhoud van de tapgesprekken. Dit geldt ook voor het tapgesprek van 27 oktober 2017, waarin wordt gesproken over de winstverdeling. Appellant heeft volstaan met de enkele stelling dat het hier niet ging om de verdeling van de winst van de hennepstekkerij.
4.5.
De grond van appellant dat zijn WAO-uitkering slechts over een beperktere periode had mogen worden teruggevorderd, slaagt ook niet. Het Uwv heeft de over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 teruggevorderde WAO-uitkering van appellant niet alleen gebaseerd op de tapgesprekken, die hebben plaatsgevonden in de periode 7 september 2017 tot 12 december 2017, maar ook op het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, het proces-verbaal van bevindingen facturen [bedrijfsnaam] en een filmpje van de hennepstekkerij op 5 april 2017. In die samenhang zijn er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de periode in geding te ruim zou zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en S. Slijkhuis en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L.R. Kokhuis