ECLI:NL:CRVB:2023:330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
21/1270 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering WAO-uitkering wegens betrokkenheid bij hennepstekkerij

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van appellant, die betrokken was bij een hennepstekkerij. Appellant ontving sinds 11 augustus 2008 een WAO-uitkering van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv ontving op 19 november 2018 informatie van de politie over de betrokkenheid van appellant bij hennep gerelateerde activiteiten, wat leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn uitkering. Dit onderzoek concludeerde dat appellant in de periode van 1 januari 2016 tot 31 december 2017 een wederrechtelijk voordeel van € 49.610,- had verkregen uit de hennepstekkerij, zonder dit aan het Uwv te melden.

Op basis van deze bevindingen heeft het Uwv op 15 augustus 2019 besloten om de WAO-uitkering van appellant over de genoemde periode niet geheel uit te betalen en een bedrag van € 28.571,02 terug te vorderen. Tevens werd een boete van € 5.467,- opgelegd wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat appellant vervolgens in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv op goede gronden de uitkering heeft herzien en teruggevorderd. De Raad stelt vast dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat de opgelegde boete proportioneel is. De Raad oordeelt dat er geen tekortkomingen zijn in het onderzoek van het Uwv en dat de feiten voldoende zijn onderbouwd met bewijs uit het politiedossier, waaronder tapgesprekken en verklaringen van medeverdachten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

21/1270 WAO
Datum uitspraak: 22 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
12 maart 2021, 20/2412 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Kotterman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kotterman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van 11 augustus 2008 een uitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Het Uwv heeft op 19 november 2018 van de politie de informatie ontvangen dat appellant betrokken was bij hennep gerelateerde activiteiten. Op 12 december 2017 is door de politie een hennepstekkerij aangetroffen op het adres [adres] te [woonplaats] . Op dat adres was tevens een growshop gevestigd. Mede op basis van de bevindingen uit het politieonderzoek heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant betaalde WAO-uitkering. Dat onderzoek heeft geleid tot een Onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 14 maart 2019 (Onderzoeksrapport). In dat rapport is geconcludeerd dat appellant in de periode van 1 januari 2016 tot 31 december 2017 betrokken is geweest bij de aangetroffen hennepstekkerij en is, onder verwijzing naar een door de politie opgemaakt rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, vastgesteld dat appellant daaruit een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 49.610,-. Appellant heeft de werkzaamheden in de hennepstekkerij en de daaruit voortvloeiende inkomsten niet aan het Uwv doorgegeven.
1.3.
Bij besluit van 15 augustus 2019 (besluit 1) heeft het Uwv bepaald dat, gelet op zijn inkomsten in verband met de werkzaamheden in de hennepstekkerij, de WAO-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 niet geheel tot uitbetaling komt. De hierdoor over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van € 28.571,02 heeft het Uwv van appellant teruggevorderd. Bij besluit van eveneens 15 augustus 2019 (besluit 2) heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 5.467,- omdat hij niet heeft voldaan aan de verplichting tot het geven van de nodige inlichtingen door zijn inkomsten niet te melden.
1.4.
Bij besluit van 26 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen besluit 2 heeft het Uwv gegrond verklaard in die zin dat de boete vanwege de financiële draagkracht van appellant is verlaagd tot € 504,-.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv niet heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), door ontlastende verklaringen uit het politiedossier niet aan de stukken toe te voegen en appellant niet in staat te stellen getuigen te horen, omdat dit artikel niet ziet op het door een bestuursorgaan te verrichten onderzoek. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 2 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3808).
2.2.
Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door de ontlastende verklaringen niet mee te wegen in het bestreden besluit. Volgens de rechtbank heeft het Uwv op de onderzoeksgegevens zoals neergelegd in het Onderzoeksrapport zijn besluiten kunnen baseren. Uit de tapgesprekken blijkt dat appellant zelf hennepstekken kweekte, dat hij werkzaamheden verrichtte ten behoeve van de hennepstekkerij en daar geld voor kreeg. De enkele betwisting van appellant hiervan of het benoemen dat er ook ontlastende verklaringen zijn, maakt niet dat het Uwv hier nader onderzoek naar heeft moeten doen. Appellant heeft niet concreet te kennen gegeven waar die tapgesprekken dan wel over gaan en waarom dat maakt dat de conclusie die het Uwv aan die tapgesprekken verbindt, een verkeerde is. Ook heeft appellant niet te kennen gegeven dat er verklaringen zijn van anderen die dat kunnen zeggen. Bovendien stond het appellant vrij om zelf schriftelijke verklaringen van anderen in te brengen.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de feiten waarop hij het bestreden besluit doet steunen gesteld en aannemelijk gemaakt. Uit de tapgesprekken waaraan appellant deelneemt blijkt onder meer dat hij probeert om een afnemer te regelen voor de hennepstekken van zijn vader en dat hij van zijn vader geld krijgt. Ook blijkt dat appellant een aandeel kreeg in de winst (€ 200,- van de € 1.400,-) in ruil voor zijn werkzaamheden. Daarnaast zijn op de zolder van de door appellant gehuurde woning spullen aangetroffen ten behoeve van de kweek van hennepstekken. De ontkennende verklaring van appellant afgelegd tegenover het Uwv en op de zitting heeft de rechtbank niet geloofwaardig geacht, net als de verklaringen van de medeverdachten waarvan in beroep de processen-verbaal zijn overgelegd en die enkel inhouden een simpele ontkenning dat appellant bij de hennepstekkerij betrokken was.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met de onderzoeksresultaten uit het Onderzoeksrapport voldoende aannemelijk gemaakt, en aangetoond, dat appellant in de gehele periode in geding zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij werkzaamheden verrichtte ten behoeve van de hennepstekkerij. Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en het proces-verbaal van bevindingen facturen MSM Trading volgt dat er in de periode in geding, vanaf 1 januari 2016, meer steenwolblokjes door de growshop werden ingekocht dan verkocht en dat deze, ook gelet op de overige onderzoeksresultaten, werden gebruikt in de hennepstekkerij voor het kweken en verkopen van hennepstekken. Daarnaast heeft het Uwv er terecht op gewezen dat een medeverdachte de woning aan de [adres] , waar de hennepstekkerij werd aangetroffen, huurde vanaf voorjaar 2016 en dat er een filmpje is van de hennepstekkerij van 5 april 2017 waarop te zien is dat de hennepstekkerij toen in dezelfde staat was als aangetroffen op 12 december 2017. Verder verklaart appellant in het tapgesprek van
27 oktober 2017 over de winstverdeling dat hij altijd daarin heeft meegedeeld. Daarnaast is in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel een overzicht gegeven van de (contante) uitgaven die appellant heeft gedaan in de periode in geding, die niet verklaard kunnen worden uit zijn legale inkomsten.
2.5.
Nu appellant geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden van zijn inkomsten uit de hennepstekkerij en ook niet anderszins objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd die inzicht geven in de door hem ontvangen inkomsten daaruit, mocht het Uwv de omvang van die inkomsten schatten aan de hand van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellant herzien, een bedrag van € 28.571,02 van appellant teruggevorderd en hem een boete opgelegd van € 504,-.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het Uwv heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM omdat in het politiedossier ook verklaringen aanwezig zijn die ontlastend zijn. Het Uwv had de ontlastende verklaringen in het onderzoek mee moeten nemen. Appellant is niet in staat geweest om getuigenverklaringen te laten afleggen. Appellant heeft ook zijn standpunt herhaald dat de tapgesprekken slechts zien op de periode van 7 september 2017 tot 12 december 2017 en dus geen betrekking hebben op de gehele periode waarover zijn WAO-uitkering niet tot uitbetaling is gekomen en teruggevorderd. Appellant betwist dat het tapgesprek van 27 oktober 2017 ging over winstdeling van de hennepstekkerij.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO bepaalt dat, indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%.
4.1.2.
In artikel 57, eerste lid, van de WAO is bepaald dat de uitkering die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald door het Uwv wordt teruggevorderd.
4.1.3.
Artikel 80, eerste lid, van de WAO bepaalt dat onder andere degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering verplicht is aan het Uwv, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald.
4.1.4.
Artikel 29a, eerste lid, van de WAO, bepaalt dat het Uwv een bestuurlijke boete oplegt wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen bedoeld in artikel 80. In het tweede lid is bepaald dat onder benadelingsbedrag wordt verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 80 van de WAO, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
4.2.
In geschil is of het Uwv op goede gronden de uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 niet geheel tot uitbetaling heeft laten komen, heeft teruggevorderd en een boete heeft opgelegd.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van wat hij in beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Deze gronden zijn door de rechtbank voldoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden volledig onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het Uwv tekort is geschoten in de op hem rustende onderzoeksplicht. Het Uwv heeft het bestreden besluit gebaseerd op de bevindingen van de politie, waaronder de verhoren van appellant en medeverdachten, het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en de inhoud van de tapgesprekken, alsook op het eigen onderzoek en een gesprek met appellant. Daarmee berust het standpunt van het Uwv dat appellant in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 inkomsten uit de hennepstekkerij heeft genoten op voldoende feitelijke grondslag. De gemachtigde van appellant heeft aan het eind van de hoorzitting bij het Uwv in algemene zin meegedeeld dat er getuigen zijn die te kennen kunnen geven dat appellant niet bij de hennepstekkerij betrokken zou zijn. Daarbij heeft de gemachtigde van appellant niet nader geconcretiseerd wie deze getuigen zouden zijn, wat deze zouden kunnen verklaren en wat het Uwv dan precies nader zou moeten onderzoeken. Dat het Uwv naar aanleiding van deze enkele mededeling geen aanleiding heeft gezien nader onderzoek naar mogelijke getuigen te verrichten, betekent dan ook niet dat het Uwv tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht.
4.5.
Uit de door appellant in beroep overgelegde processen-verbaal van verklaringen van de medeverdachten blijkt, anders dan dat appellant stelt en zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet dat appellant niet betrokken was bij de hennepstekkerij en daar geen inkomsten uit genoot. De bevindingen van de politie, waaronder (onderdelen van) de tapgesprekken, waaronder het tapgesprek van 27 oktober 2017 over de winstverdeling, vragen verder om een heldere en concrete uitleg. Appellant heeft geheel nagelaten om die uitleg te geven.
4.6.
De grond van appellant dat zijn WAO-uitkering slechts over een beperktere periode had mogen worden teruggevorderd, slaagt ook niet. Het Uwv heeft de over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 teruggevorderde WAO-uitkering van appellant niet alleen gebaseerd op de tapgesprekken, die hebben plaatsgevonden in de periode 7 september 2017 tot 12 december 2017, maar ook op het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, het proces-verbaal van bevindingen facturen MSM Trading en een filmpje van de hennepstekkerij op 5 april 2017. In die samenhang zijn er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de periode in geding te ruim zou zijn.
4.7.
Appellant heeft tegen de boete geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Het Uwv heeft aangetoond dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden in de hennepstekkerij en zijn inkomsten daaruit. Appellant kan van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting een verwijt worden gemaakt. Het Uwv was verplicht een boete op te leggen. De opgelegde boete van
€ 504,- is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over appellant gebleken omstandigheden.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en G.A.J. van den Hurk en
S. Slijkhuis als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L.R. Kokhuis