In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van appellant, die betrokken was bij een hennepstekkerij. Appellant ontving sinds 11 augustus 2008 een WAO-uitkering van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv ontving op 19 november 2018 informatie van de politie over de betrokkenheid van appellant bij hennep gerelateerde activiteiten, wat leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn uitkering. Dit onderzoek concludeerde dat appellant in de periode van 1 januari 2016 tot 31 december 2017 een wederrechtelijk voordeel van € 49.610,- had verkregen uit de hennepstekkerij, zonder dit aan het Uwv te melden.
Op basis van deze bevindingen heeft het Uwv op 15 augustus 2019 besloten om de WAO-uitkering van appellant over de genoemde periode niet geheel uit te betalen en een bedrag van € 28.571,02 terug te vorderen. Tevens werd een boete van € 5.467,- opgelegd wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat appellant vervolgens in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv op goede gronden de uitkering heeft herzien en teruggevorderd. De Raad stelt vast dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat de opgelegde boete proportioneel is. De Raad oordeelt dat er geen tekortkomingen zijn in het onderzoek van het Uwv en dat de feiten voldoende zijn onderbouwd met bewijs uit het politiedossier, waaronder tapgesprekken en verklaringen van medeverdachten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in proceskosten.