ECLI:NL:CRVB:2023:307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
22 / 2514 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en toekenning dubbele kinderbijslag op basis van mobiliteitsbeperkingen van een kind

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om dubbele kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor de dochter van verzoekster, die motorische beperkingen heeft en rolstoelafhankelijk is. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had eerder de aanvraag voor dubbele kinderbijslag afgewezen, met als argument dat de dochter geen intensieve zorg nodig zou hebben. De rechtbank heeft deze afwijzing vernietigd en geoordeeld dat de Svb onvoldoende had gemotiveerd waarom de dochter geen punten voor mobiliteit zou krijgen. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat verzoekster recht heeft op dubbele kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2021.

In hoger beroep heeft de Svb betoogd dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien en dat er geen sprake is van rolstoelafhankelijkheid. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft echter geconcludeerd dat de eerdere beoordelingen van het CIZ, waaruit blijkt dat de dochter maximaal 100 meter kan lopen en voor langere afstanden een rolstoel nodig heeft, niet kunnen worden genegeerd. De voorzieningenrechter heeft de conclusie van de rechtbank bevestigd dat de dochter recht heeft op drie punten en dus recht heeft op dubbele kinderbijslag. De Svb's verzoek om een voorlopige voorziening en schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank niet onterecht had gehandeld en er geen causaal verband was aangetoond tussen de gestelde schade en het besluit van de Svb.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en objectieve medische beoordelingen in het kader van aanvragen voor sociale voorzieningen en bevestigt dat de rechterlijke macht kan ingrijpen wanneer besluiten onvoldoende gemotiveerd zijn.

Uitspraak

22/2514 AKW, 22/3670 AKW-VV
Datum uitspraak: 20 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2022, 22/1071 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 29 november 2022
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verzoeker)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens de Svb heeft mr. O.F.M. Vonk hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Verzoekster heeft een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan en verzocht de Svb te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2023. Verzoekster is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vonk.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Svb heeft voor het laatst bij besluit van 3 juni 2019 aan verzoekster op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het derde kwartaal van 2019 dubbele kinderbijslag toegekend voor de intensieve zorg van de dochter van verzoekster, [naam dochter] . [naam dochter] is geboren op [geboortedatum] 2006. Zij is bekend met een vasculaire aandoening met neurologische complicaties en ervaart motorische beperkingen. Verder is zij bekend met bijzonderheden ten aanzien van de visuele waarneming/verwerking en haar intelligentieprofiel.
1.2.
Verzoekster heeft daarna bij de Svb opnieuw een aanvraag voor dubbele kinderbijslag ingediend.
1.3.
De Svb heeft bij besluit van 26 november 2021, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 16 februari 2022 (bestreden besluit), deze aanvraag afgewezen. De Svb heeft hieraan het advies van het CIZ en het Beoordelingskader BUK (Beoordelingskader) ten grondslag gelegd. [naam dochter] heeft geen intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a van de AKW nodig. Daarom wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag. Na een heroverweging is haar zorgscore op peildatum 1 oktober 2021 vastgesteld op 2 punten. Terwijl voor haar op die datum gezien haar leeftijd (15 jaar) een minimale zorgscore van 3 punten is vereist.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 26 november 2021 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat ten onrechte geen punt is toegekend voor het item mobiliteit. In de beoordeling van het CIZ in 2017 en 2019 heeft [naam dochter] op dit item wel een punt gescoord. De rechtbank stelt vast dat de toelichtingen van deze beoordelingen overeenkomen met die van de huidige aanvraag. Nu verzoekster onweersproken heeft gesteld dat de situatie van [naam dochter] ongewijzigd is gebleven, ziet de rechtbank niet in hoe dat kan leiden tot een andere score op het item mobiliteit. De rechtbank is daarom van oordeel dat de Svb onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in deze situatie anders is beslist dan in de voorgaande jaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Dit alles leidt tot de conclusie dat in totaal drie punten moeten worden toegekend. De rechtbank heeft daarom zelf in de zaak voorzien en bepaald dat verzoekster vanaf het vierde kwartaal van 2021 recht op dubbele kinderbijslag heeft.
3.1.
De Svb heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien. De rechtbank heeft namelijk niet onderkend dat het al dan niet toekennen van een punt wordt voorafgegaan door een objectief medische beoordeling. Daar komt bij dat de rechtbank geen rekening houdt met de mogelijkheid dat bij de eerdere beoordelingen ten onrechte een punt is toegekend. Dit is volgens de Svb het geval. Er is geen sprake van rolstoelafhankelijkheid (rolstoelgebondenheid) met daarbij een noodzaak voor hulp bij transfers en/of voortbewegen. De Svb heeft ter onderbouwing hiervan een medisch advies van 7 oktober 2022 van het CIZ overgelegd. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geen aanwijzing gegeven voor de reikwijdte van de uitspraak. Het is voor de Svb onduidelijk over welke kwartalen zij deze uitspraak zou moeten toepassen.
3.2.
Verzoekster heeft een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en een verzoek om schadevergoeding van € 10.000,- ingediend.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.1.3.
De in 4.1.2 bedoelde situatie doet zich voor. Ook overigens zijn er geen beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.2.
Het betoog dat de rechtbank de Svb in de gelegenheid had moeten stellen het item mobiliteit opnieuw objectief medisch te laten beoordelen, slaagt niet. De voorzieningenrechter legt hieronder uit waarom dit betoog niet slaagt.
4.2.1.
In het advies van het CIZ dat aan het vernietigde bestreden besluit ten grondslag is gelegd, is over het item mobiliteit vermeld dat [naam dochter] binnenshuis zelfstandig kan lopen. Ze kan niet lang staan. Buitenshuis kan ze maximaal 100 meter lopen. Voor langere afstanden is ze rolstoelafhankelijk en heeft ze hulp nodig om zich voort te bewegen.
4.2.2.
Uit dit advies volgt dat de beperkingen van het dagelijks functioneren van [naam dochter] als gevolg van haar aandoeningen al objectief zijn vastgesteld door het CIZ. Deze zijn tussen partijen niet in geschil en ook de rechtbank is hiervan uitgegaan bij de beoordeling. Gelet hierop bestond er voor de rechtbank geen aanleiding de Svb in de gelegenheid te stellen het item mobiliteit opnieuw objectief medisch te laten beoordelen. In geschil is de vraag of [naam dochter] met de in 4.2.1 vermelde beperkingen rolstoelafhankelijk is en onder de omschrijving bij het item mobiliteit als bedoeld in het Beoordelingskader valt.
4.3.
De voorzieningenrechter is met de Svb van oordeel dat de aangevallen uitspraak op dit onvoldoende duidelijk is gemotiveerd. De rechtbank had moeten uitleggen waarom de Svb niet in staat wordt gesteld het gebrek te herstellen. De voorzieningenrechter herstelt dit gebrek met wat is overwogen in 4.2.2 en legt hieronder uit waarom de conclusie van de rechtbank juist is.
4.3.1.
In het Beoordelingskader zijn bij het item mobiliteit de volgende situaties die tot een score leiden, vermeld:
- kan niet lopen, verplaatst zich kruipend, schuivend;
- is rolstoelafhankelijk en heeft hulp nodig bij transfers en/of voortbewegen;
- kan slechts lopen met voortdurende hulp en ondersteuning van een begeleider; of
- buitenshuis is vanwege ernstige energetische beperkingen altijd een rolstoel nodig die wordt voortbewogen door een begeleider.
4.3.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de conclusie van het CIZ dat [naam dochter] niet rolstoelafhankelijk is, niet kan worden gevolgd. Uit de adviezen van het CIZ volgt immers dat zij, een kind van 15 jaar, maximaal 100 meter buitenshuis kan lopen en voor het afleggen van grotere afstanden een rolstoel nodig heeft. Gelet op de leeftijd van [naam dochter] en haar zeer beperkte mobiliteit buitenshuis is zij dan ook afhankelijk van een rolstoel. Tussen partijen is verder niet in geschil dat [naam dochter] hulp nodig heeft bij het voortbewegen van de rolstoel. Dit alles tezamen maakt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de situatie ‘is rolstoelafhankelijk en heeft hulp nodig bij transfers en/of het voortbewegen’ op [naam dochter] van toepassing is. Dit overigens nog daargelaten dat in deze situatie het moeten duwen van de rolstoel voor verzoekster een zware zorgbehoefte oplevert. Dit alles heeft de Svb in navolging van het CIZ niet onderkend.
4.4.
Wat is overwogen in 4.3.2 maakt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat in totaal drie punten moeten worden toegekend en dat verzoekster met ingang van het vierde kwartaal van 2021 recht op dubbele kinderbijslag heeft.
4.5.
De Svb heeft terecht betoogd dat het dictum van de rechtbank onvolledig is. De rechtbank heeft namelijk ten onrechte in het dictum niet bepaald dat aan verzoekster met ingang van het vierde kwartaal van 2021 dubbele kinderbijslag wordt toegekend. De voorzieningenrechter zal de uitspraak in zoverre vernietigen en aan verzoekster met ingang van het vierde kwartaal van 2021 dubbele kinderbijslag toekennen.
4.6.
Met het oog op wat is overwogen in 4.4 en 4.5 bestaat geen aanleiding een verzoek om voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
4.7.
De voorzieningenrechter wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Voor zover verzoekster stelt schade te hebben geleden in de vorm van de kosten voor het voeren van de procedure, geldt namelijk dat deze schade niet via een verzoek om schadevergoeding kan worden vergoed. [1] Dit zijn immers proceskosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Nu verzoekster zich niet heeft laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener, bestaat geen grond voor een proceskostenveroordeling hiervoor. Voor de overige gestelde schade geldt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze schade in oorzakelijk verband staat tot en in de gestelde omvang is ontstaan door het onrechtmatig besluit. Dit betekent dat niet aannemelijk is dat er een causaal verband bestaat tussen deze gestelde schade en het onrechtmatig besluit.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij niet is bepaald dat aan verzoekster met ingang van het vierde kwartaal van 2021 dubbele kinderbijslag wordt toegekend;
  • kent aan appellante vanaf het vierde kwartaal van 2021 dubbele kinderbijslag toe;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad het betaalde griffierecht van € 136,- aan verzoekster terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2023.
(getekend) J. Brand
(getekend) S.S. Blok

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 28 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2927.