ECLI:NL:CRVB:2023:279
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om loskoppeling van de aanvullende beurs op basis van een verstoorde relatie met de vader
In deze zaak heeft appellant op 17 september 2020 een aanvraag ingediend bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om bij de vaststelling van de aanvullende beurs met ingang van 9 april 2018 geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader. Dit verzoek om loskoppeling werd afgewezen door de minister, die stelde dat er geen sprake was van een ernstig en structureel conflict tussen appellant en zijn vader, zoals vereist door de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000). De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank de ernst van het conflict tussen hem en zijn vader had onderschat. Hij stelde dat de relatie verder verstoord was door de nieuwe partner van zijn vader, die leidde tot een verslechtering van de vader-zoonrelatie. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de situatie van appellant niet voldeed aan de strikte eisen voor loskoppeling. De Raad bevestigde dat er geen wezenlijke ouder-kindrelatie meer bestond en dat de omstandigheden niet voldoende waren om tot loskoppeling te besluiten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor de eerdere uitspraak werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt de restrictieve uitleg van de loskoppelingsgrond in de wet en dat er bijkomende omstandigheden moeten zijn om aan te tonen dat de relatie tussen ouder en kind zodanig verstoord is dat loskoppeling gerechtvaardigd is. De Raad concludeerde dat de pijnlijke situatie van appellant, hoewel begrijpelijk, niet voldeed aan de wettelijke criteria voor loskoppeling.