ECLI:NL:CRVB:2023:2538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
22/3689 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang na kwijtschelding door college

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade. De zaak betreft een verzoek van appellante om kwijtschelding van een vordering van € 11.955,46, die voortkwam uit een eerdere intrekking en terugvordering van bijstand. Het college had dit verzoek aanvankelijk afgewezen, maar heeft na een tussenuitspraak van de Raad op 21 juli 2023, waarin het college werd opgedragen om de gebreken in het besluit te herstellen, op 6 september 2023 een nieuw besluit genomen. Dit nieuwe besluit verleende appellante kwijtschelding van de resterende vordering, waardoor zij geen belang meer had bij een oordeel over het nieuwe besluit of de aangevallen uitspraak van de rechtbank Limburg. De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellante geen procesbelang meer heeft. Tevens is bepaald dat het college het door appellante betaalde griffierecht van € 185,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door K.M.P. Jacobs, met M. Zwart als griffier.

Uitspraak

22/3689 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 november 2022, 21/3319 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
Datum uitspraak: 5 december 2023
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 21 juli 2023 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2023:1458, gedaan (tussenuitspraak) waarin het college is opgedragen om de gebreken in het besluit van 8 november 2021 (bestreden besluit) te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het college op 6 september 2023 een nieuw besluit op bezwaar genomen (het nieuwe besluit).
Bij e-mail van 21 oktober 2023 heeft appellante haar zienswijze over dat besluit naar voren gebracht.
Onder toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst voor de feiten naar de tussenuitspraak.
2. Het college heeft een vordering op appellante uit een eerdere intrekking en terugvordering van bijstand. Appellante heeft het college op 17 juli 2020 verzocht om kwijtschelding van het resterende bedrag, € 11.955,46. Bij besluit van 29 juli 2020, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college dit verzoek afgewezen.
3. Bij het nieuwe besluit heeft het college besloten om appellante per 17 juli 2020 kwijtschelding te verlenen. Dit betekent dat appellante de openstaande vordering zoals deze was op 17 juli 2020, niet hoeft af te lossen. Ook betaalt het college aan appellante het bedrag terug dat in de periode van 17 juli 2020 tot 1 september 2021 door beslag op haar inkomen is afgelost op de vordering, een bedrag van € 1.300,17. Hetzelfde geldt voor het griffierecht dat appellante heeft moeten betalen voor de behandeling van de beroepszaak bij de rechtbank met zaaknummer ROE 21/3319, een bedrag van € 50,-.
4. Uit de e-mail van appellante van 21 oktober 2023 blijkt dat de inhoud van het nieuwe besluit haar geen aanleiding heeft gegeven tot een nadere inhoudelijke reactie. Zij heeft wel verzocht om een vergoeding van het griffierecht.
5. De Raad verwijst voor de beoordeling van het hoger beroep naar de in de tussenuitspraak vermelde overwegingen en komt verder tot de volgende beoordeling.
5.1.
Omdat het college met het nieuwe besluit aan appellante kwijtschelding van de resterende vordering heeft verleend, is hiermee volledig tegemoet gekomen aan het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 juli 2020. Appellante heeft geen belang meer bij een oordeel over het nieuwe besluit. Het nieuwe besluit wordt daarom niet in het geding betrokken.
5.2.
Nu het college met het nieuwe besluit het bestreden besluit van 8 november 2021 heeft herzien, heeft appellante ook geen belang meer bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak over het bestreden besluit. Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Aanleiding bestaat om te bepalen dat het college het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- aan haar vergoedt. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2023.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) M. Zwart

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19, eerste lid
Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Artikel 8:51a, eerste lid
De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.
artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c
Is het beroep reeds ter zitting behandeld, dan kan de bestuursrechter na toepassing van artikel 8:51a bepalen dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft indien partijen hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren hebben gebracht.