ECLI:NL:CRVB:2023:2497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
22/2793 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. Appellant, geboren in 1965, heeft een aanvraag ingediend voor Wlz-zorg vanwege zijn medische klachten, waaronder narcolepsie met kataplexie. Het CIZ heeft de aanvraag op 17 mei 2021 afgewezen, en na bezwaar bleef het CIZ bij deze afwijzing. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 23 november 2023 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. D. Coskun, zijn standpunt toegelicht. Het CIZ werd vertegenwoordigd door mr. L.M.R. Kater en mr. S Kersjesvan Bussel. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet voldoet aan de toegangsvoorwaarden voor Wlz-zorg. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen 24 uur per dag zorg of permanent toezicht nodig heeft, wat een vereiste is voor toegang tot Wlz-zorg. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen, waardoor de afwijzing van de aanvraag door het CIZ in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2793 WLZ
Datum uitspraak: 21 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2022, 21/4873 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 17 mei 2021 heeft het CIZ de aanvraag van appellant voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het CIZ is met een besluit van 7 oktober 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. D. Coskun, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Coskun. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. S Kersjesvan Bussel.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om de vraag of appellant in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat het CIZ de aanvraag van appellant voor Wlz-zorg terecht heeft afgewezen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1965, wil vanwege zijn medische klachten in aanmerking komen voor zorg op grond van de Wlz. Hij heeft daarvoor een aanvraag ingediend.
1.2.
Deze aanvraag heeft geleid tot de in het procesverloop weergegeven besluitvorming. Het CIZ heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat appellant geen recht heeft op zorg op grond van de Wlz en heeft dat onder verwijzing naar een advies van zijn medisch adviseur – samengevat – als volgt gemotiveerd. Bij appellant is sprake van de grondslagen somatische aandoening of beperking en lichamelijke handicap. Appellant is onder meer bekend met narcolepsie met kataplexie. Deze aandoening is blijvend en volgens de neuroloog van appellant therapieresistent. Door de narcolepsie met kataplexie wordt appellant gehinderd in zijn dagelijkse bezigheden. Vanuit deze aandoening is te verklaren dat appellant zich regelmatig slaperig voelt en moeite heeft met aandacht en concentratie en problemen met onthouden. Niet ter discussie staat dat de aandoening erg invaliderend is voor appellant. Aannemelijk is ook dat appellant door de verminderde aandacht en concentratie is aangewezen op ondersteuning bij administratie en regelzaken, bij het handhaven van dagstructuur/dag-nacht-ritme en bij het zich houden aan de geadviseerde leefregels. Deze zorgbehoefte is planbaar. Voor eventuele onplanbare zorgbehoefte wordt appellant in staat geacht om zijn hulpvraag in te schatten en zo nodig hulp in te schakelen. Bij appellant zijn medisch objectief geen cognitieve problemen of zware regieproblemen vastgesteld. Bij appellant doet zich geen ernstig nadeel voor door de narcolepsie-aanvallen. De aanvallen komen vooral als appellant rustig zit, niet als hij actief bezig is. Er hebben zich bij appellant nog geen gevaarlijke situaties voorgedaan. Daarbij vermeldt de neuroloog van appellant dat geen continue observatie is geïndiceerd en geen noodzaak voor acuut medisch ingrijpen is voorzien. Concluderend kan niet worden vastgesteld dat appellant vanuit de gestelde grondslagen vanwege een medische noodzaak is aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het CIZ om de aanvraag van appellant voor zorg op grond van de Wlz af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.1.
Ter zitting van de Raad heeft appellant zijn beroepsgronden gepreciseerd. Appellant heeft erkend dat hij niet 24 uur per dag zorg of toezicht nodig heeft. Appellant meent dat hij op vier geplande momenten per dag zorg nodig heeft. Volgens appellant kan hij deze zorg niet via de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) ontvangen. Daarom moet hij deze zorg via de Wlz ontvangen. De toegangsvoorwaarden van de Wlz moeten niet zo worden begrepen dat alleen recht bestaat op Wlz-zorg als 24 uur per dag zorg of toezicht nodig is.
4.2.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de Wlz is bepaald, voor zover hier van belang, dat alleen recht bestaat op Wlzzorg bij een blijvende behoefte aan permanent toezicht – dat wil zeggen gedurende het gehele etmaal – of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. [1] Deze bepaling kan niet anders of ruimer worden begrepen zoals appellant voorstaat. Gelet op wat appellant ter zitting heeft verklaard, voldoet appellant niet aan deze toegangsvoorwaarde. Alleen al daarom heeft het CIZ de aanvraag van appellant voor zorg op grond van de Wlz terecht afgewezen. [2] Zoals het CIZ al in het bestreden besluit en ook opnieuw ter zitting te kennen heeft gegeven, kan appellant in verband met zijn zorgbehoefte een beroep doen op de Wmo 2015 en/of de Zorgverzekeringswet.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat appellant geen aanspraak heeft op zorg op grond van de Wlz.
5. Gezien de uitkomst van het hoger beroep krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3.2.1, eerste en tweede lid, van de Wlz
1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, een psychische stoornis of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
2. In het eerste lid wordt verstaan onder:
a.
blijvend: van niet voorbijgaande aard;
b.
permanent toezicht: onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen;
c.
ernstig nadeel voor de verzekerde: een situatie waarin de verzekerde:
1°. zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;
2°. zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;
3°. ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;
4°. ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt;
d.
zelfzorg: de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen waaronder de persoonlijke verzorging en hygiëne en, zo nodig, de verpleegkundige zorg;
e.
regieproblemen: beperkingen in het vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties op het gebied van sociale redzaamheid, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen en oriëntatie.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.2.1, eerste en tweede lid, van de Wlz.
2.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1310.