ECLI:NL:CRVB:2018:1310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
17/2223 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz)

Op 2 mei 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 9 februari 2017. De zaak betreft een aanvraag van appellant voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), die eerder door het CIZ was afgewezen. Appellant, geboren in 1952, heeft een beneden gemiddeld intelligentieniveau en kampt met lichamelijke en psychische problematiek. Hij woont zelfstandig in een seniorenwoning en heeft een aanvraag ingediend voor zorg, maar het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat er geen blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid is. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad overweegt dat, hoewel appellant veel zorg nodig heeft, hij niet voldoet aan de criteria voor Wlz-zorg zoals vastgelegd in artikel 3.2.1 van de Wlz. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, en bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank. De Raad wijst ook op het feit dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.2223 WLZ

Datum uitspraak: 2 mei 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
9 februari 2017, 16/1604 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018. Namens appellant is
mr. Van der Wal verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M.R. Kater en mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1952, is bekend met een beneden gemiddeld intelligentieniveau en met lichamelijke en psychische problematiek. Hij woont zelfstandig in een seniorenwoning.
1.2.
Appellant heeft een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Bij besluit van 9 september 2015 heeft CIZ de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 2 maart 2016 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 9 september 2015 ongegrond verklaard. Volgens CIZ zijn er geobjectiveerde psychiatrische klachten, maar deze geven geen toegang tot de Wlz. Verder is sprake van een somatische grondslag en niet van een grondslag verstandelijke handicap. Geen van de beperkingen van appellant leidt tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Appellant komt daarom niet voor zorg op grond van de Wlz in aanmerking.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de medisch adviseur, op wiens advies CIZ zijn besluit heeft gebaseerd, terecht gesteld dat geen sprake is van de grondslag verstandelijke handicap. Appellant kan dus op die grondslag geen rechten ontlenen aan de Wlz. Nog afgezien daarvan heeft CIZ terecht gesteld dat er ook geen sprake is van blijvende zorg in de vorm van 24 uur per dag zorg in de nabijheid, zoals bedoeld in de Wlz.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant komt hij wel in aanmerking voor een Wlz-indicatie. Er is sprake van een grondslag verstandelijke handicap en hij heeft hierdoor blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Wlz volgt dat een verzekerde slechts toegang heeft tot Wlz-zorg, indien hij vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap een blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen, door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
4.2.
Uit het weekschema ambulante hulpverlening van appellant blijkt dat tijdens diverse doordeweekse dagdelen en vrijwel het gehele weekend geen begeleiding is ingepland. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant hierover verklaard dat appellant niet constant zorg nodig heeft en dat appellant in staat is om zo nodig buiten de ingeplande uren de ambulante hulpverlening te bellen en de benodigde hulp in te roepen. Alhoewel ook voor de Raad duidelijk is dat appellant veel zorg nodig heeft, is hiermee geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Wlz. Reeds hierom komt appellant niet in aanmerking voor zorg op grond van de Wlz.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) J.R. Trox

UM