ECLI:NL:CRVB:2023:2422

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
22/3702 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van de WIA-vervolguitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de voortzetting van de WIA-vervolguitkering van appellant door het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35,11%. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, en dat hij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft voortgezet. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist zijn. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere beoordelingen zou kunnen ondermijnen. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant en dat er geen aanleiding is om de mate van arbeidsongeschiktheid te herzien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of het griffierecht.

Uitspraak

22/3702 WIA
Datum uitspraak: 21 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 oktober 2022, 22/1107 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 2 april 2020 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft met een besluit van 20 januari 2022 (bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard en de WIA-uitkering van appellant voortgezet, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is herzien.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. E.H.J. aan de Stegge, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere reacties ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-vervolguitkering per 1 maart 2022 heeft voortgezet en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft vastgesteld op 35,11%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft voortgezet naar een herziene mate van arbeidsongeschiktheid.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is werkzaam geweest als filiaalmanager van een bank. Op 29 juni 2009 is hij door ziekte uitgevallen voor zijn werk. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 27 juni 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet WIA. Deze uitkering was gebaseerd op een mate van 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft de uitkering met ingang van 27 november 2013 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering gebaseerd op een volledige arbeidsongeschiktheid.
1.2.
Na een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 14 december 2016 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 43,73% en daarbij bepaald dat de
WGA-loonaanvullingsuitkering tot 1 januari 2019 ongewijzigd is. Het bezwaar en beroep van appellant hiertegen zijn ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 november 2020 [1] heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.3.
Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv bij besluit van 23 juli 2018 aan appellant met ingang van 1 januari 2009 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 45%. Het bezwaar van appellant hiertegen is bij besluit van 8 maart 2019 ongegrond verklaard.
1.4.
Appellant heeft zich met toegenomen klachten bij het Uwv gemeld. In verband daarmee heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 2 april 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 3 juni 2020 geen recht meer heeft op een
WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 april 2020 is bij besluit van 19 juni 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant te laat bezwaar had gemaakt. Bij uitspraak van 11 juni 2021 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 19 juni 2020 gegrond verklaard en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar moest nemen.
1.5.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verdergaande beperkingen bij appellant aangenomen en die beperkingen neergelegd in een FML van 17 december 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft op basis hiervan aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt. Daarbij is de vervolguitkering per 3 juni 2020 ongewijzigd voortgezet en is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 maart 2022 vastgesteld op 35,11%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig geacht en geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische conclusies. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt voor appellant. De mate van arbeidsongeschiktheid is dan ook correct berekend op 35,11%. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat een beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid alleen aan de orde is bij volledige arbeidsongeschiktheid. Daarvan is hier geen sprake. Ten slotte heeft het Uwv gehandeld in lijn met de vaste rechtspraak van de Raad door per 3 juni 2020 de mate van
arbeidsongeschiktheid ongewijzigd te laten en met in achtneming van een nieuwe
uitlooptermijn de mate van arbeidsongeschiktheid lager vast te stellen.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. De rechtbank heeft miskend dat het medisch onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zowel in bezwaar als in beroep geen aanvullende medische informatie van na de beoordeling uit 2018 meegenomen in zijn beoordeling. Deze stukken zijn essentieel voor de huidige klachten van appellant en van belang voor het vaststellen van zijn mate van arbeidsongeschiktheid. De beperkingen in de FML van 17 december 2021 sluiten onvoldoende aan bij de feitelijke medische situatie van appellant. In de FML is onvoldoende rekening gehouden met de duur en de ernst van de klachten en beperkingen van appellant. Appellant dient per 1 maart 2022 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt te worden verklaard. De huidige beoordeling staat in schril contrast met de beoordeling uit 2016. Herstel van zijn klachten is niet mogelijk gebleken ondanks behandelingen en valt ook niet meer te verwachten. Als gevolg van zijn beperkingen zijn de geselecteerde functies niet geschikt voor appellant.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant te herzien in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag is gelegd. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling voor onjuist te houden. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Anders dan appellant heeft gesteld, blijkt uit het rapport van 17 november 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat hij alle beschikbare medische informatie, ook die van na de beoordeling uit 2018, heeft meegenomen. Appellant heeft zich gemeld met toegenomen lage rugklachten en stuitpijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benoemd dat een arts in Marokko röntgenfoto’s heeft laten maken en dat daarop artrose van het stuitje, afwijkingen aan de onderrug en lichte artrose van de knie zijn te zien. Zowel de orthopedisch chirurg als de revalidatiearts konden niets voor appellant betekenen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep benoemd dat appellant sinds 2018 niet meer bij de psycholoog is geweest en dat hij onder controle is (geweest) voor diabetes en longklachten. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten opzichte van de beoordeling uit 2018 niet alleen toegenomen lichamelijke maar ook toegenomen psychische beperkingen aangenomen. Appellant heeft geen nadere medische informatie ingebracht om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Waarom de huidige beoordeling in schril contrast staat met de beoordeling 2016 heeft appellant niet toegelicht. In 2016 had appellant andere klachten waardoor er ook andere beperkingen in een FML zijn vastgelegd.
4.5.
Ten slotte is niet gebleken dat de geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de voortzetting van de WIA-uitkering, gebaseerd op een herziene mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, in stand blijft.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.G. van Straalen

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

Voetnoten

1.CRvB 4 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2684.