ECLI:NL:CRVB:2020:2684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
19/4211 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die als filiaalmanager van een bank heeft gewerkt, is sinds 29 juni 2009 arbeidsongeschikt door ziekte. Hij ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, die later is omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit blijkt dat appellant beperkingen heeft. Het Uwv heeft op basis van deze FML de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 43,73% en de uitkering tot 1 januari 2019 voortgezet.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna het Uwv een psychiater heeft ingeschakeld om appellant te onderzoeken. De psychiater heeft de FML aangepast, maar het Uwv concludeerde dat de eerder geselecteerde functies voor appellant nog steeds geschikt waren. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar het Uwv in de proceskosten veroordeeld.

In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn medische situatie en de geschiktheid van de functies ter discussie gesteld, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stellingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de FML en de geselecteerde functies correct zijn beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 4211 WIA

Datum uitspraak: 4 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 september 2019, 17/4043 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.H.J. aan de Stegge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als filiaalmanager van een bank. Op 29 juni 2009 is hij door ziekte uitgevallen voor die werkzaamheden. Met ingang van 27 juni 2011 is hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Deze uitkering was gebaseerd op een volledige arbeidsongeschiktheid. De uitkering is in maart 2012 ongewijzigd voortgezet. Met ingang van 27 november 2013 is de uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering gebaseerd op een volledige arbeidsongeschiktheid. In maart 2014 is de uitkering ongewijzigd voortgezet.
1.2.
Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek is voor appellant een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin een aantal lichamelijke en geestelijke beperkingen zijn opgenomen. Na arbeidskundig onderzoek waarbij aan de hand van die FML een aantal functies voor appellant zijn geselecteerd, heeft het het Uwv bij besluit van 14 december 2016 de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 43,73% en daarbij bepaald dat de WGA-loonaanvullingsuitkering tot 1 januari 2019 wordt betaald.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 december 2016. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft het Uwv een psychiater verzocht appellant te onderzoeken en van dat onderzoek verslag te doen. De psychiater heeft op 28 juni 2017 rapport uitgebracht. Naar aanleiding van dat rapport heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de voor appellant opgestelde FML aangepast en een aantal eerder opgenomen beperkingen laten vervallen. Tevens zijn ten aanzien van appellant enkele beperkingen toegevoegd. Op basis van een door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verricht onderzoek werd geconcludeerd dat de eerder voor appellant geselecteerde functies nog steeds aan appellant konden worden voorgehouden. Bij beslissing op bezwaar van 27 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar dan ook ongegrond verklaard en het eerdere besluit gehandhaafd.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In verband met dat beroep heeft appellant een rapport van psychiater Weier en de bevindingen van een bedrijfsarts ingebracht. Mede naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank een psychiater benoemd en deze verzocht appellant te onderzoeken en een aantal vragen te beantwoorden.
2.2.
Op 12 november 2018 heeft deze psychiater een rapport uitgebracht. Naar aanleiding van dat rapport heeft het Uwv aanleiding gezien om de voor appellant geldende FML aan te passen en een aantal beperkingen toe te voegen. Bezien is vervolgens of appellant met de aangepaste FML nog in staat was om de eerder voorgehouden functies te vervullen. Geconcludeerd werd dat de eerder aan appellant voorgehouden functies nog steeds geschikt waren en dat dus de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigde.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat appellant wel heeft gesteld dat hij meer beperkt zou zijn, maar dat hij die stelling niet heeft onderbouwd. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de beperkingen van appellant niet juist zouden zijn weergegeven in de FML. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de door het Uwv geduide functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Omdat het bestreden besluit niet op een geheel juiste grondslag berustte, heeft de rechtbank aanleiding gezien om, onder passering van dat gebrek onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb, het beroep ongegrond te verklaren, maar het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de conclusies van de door hem ingeschakelde medici. Daarbij heeft hij gesteld dat er aanleiding is om een urenbeperking vast te stellen. Hij heeft verder verwezen naar wat eerder ten aanzien van de geschiktheid van appellant om de geduide functies te vervullen is gesteld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.2.
De gronden in hoger beroep vormen een zeer summiere herhaling van hetgeen eerder door appellant is gesteld. Een onderbouwing om welke reden de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat in de FML voldoende beperkingen voor appellant zijn opgenomen, heeft appellant niet gegeven. Daarbij wordt er op gewezen dat de deskundigen die door appellant zelf bij de rechtbank zijn ingeschakeld, de bij de rechtbank aangepaste FML hebben onderschreven.
4.3.
Een onderbouwing waarom appellant de voor hem geselecteerde functies niet zou kunnen vervullen is enerzijds door appellant niet gegeven, terwijl het Uwv anderzijds bij alle functies heeft gemotiveerd waarom deze, ook bij gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid, voor appellant geschikt zijn.
4.4.
Ten aanzien van de urenbeperking wordt er nog op gewezen dat deze in het verleden door het Uwv in verband met de psychiatrische problematiek van appellant werd aangenomen. Ten aanzien van het onderhavige besluit heeft het Uwv die urenbeperking onderbouwd laten vervallen. Ook hier heeft appellant niet meer tegen aangevoerd dan dat hij het daar niet mee eens is.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.L. Abdoellakhan