ECLI:NL:CRVB:2020:2684
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die als filiaalmanager van een bank heeft gewerkt, is sinds 29 juni 2009 arbeidsongeschikt door ziekte. Hij ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, die later is omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit blijkt dat appellant beperkingen heeft. Het Uwv heeft op basis van deze FML de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 43,73% en de uitkering tot 1 januari 2019 voortgezet.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna het Uwv een psychiater heeft ingeschakeld om appellant te onderzoeken. De psychiater heeft de FML aangepast, maar het Uwv concludeerde dat de eerder geselecteerde functies voor appellant nog steeds geschikt waren. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar het Uwv in de proceskosten veroordeeld.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn medische situatie en de geschiktheid van de functies ter discussie gesteld, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stellingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de FML en de geselecteerde functies correct zijn beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.