ECLI:NL:CRVB:2023:2408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
23/1575 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na toetsing van de belastbaarheid in het tweede ziektejaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als stadstoezichthouder werkzaam was, had zich op 29 mei 2019 ziekgemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een toetsing van zijn belastbaarheid in het tweede ziektejaar, concludeerde het Uwv dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 10 mei 2021. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waarbij hij aanvoert dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelt echter dat de rechtbank voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen juist zijn. De Raad bevestigt dat er geen nieuwe medische informatie is ingediend die de stelling van de appellant ondersteunt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor de appellant, en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht is vastgesteld.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

23/1575 ZW
Datum uitspraak: 20 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 april 2023, 21/3324 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.E. Fleurkens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2023. Appellant is ter zitting verschenen, zonder aanwezigheid van zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als stadstoezichthouder bij [naam B.V.] . voor gemiddeld 31,95 uur per week. Op 29 mei 2019 heeft hij zich voor dit werk ziekgemeld met fysieke klachten. Het Uwv heeft appellant ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) verstrekt. Het dienstverband met [naam B.V.] . is met ingang van 1 augustus 2019 beëindigd.
1.2.
Bij brief van 2 juni 2020 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat hij één jaar ziek is maar dat het op dat moment niet mogelijk is om hem uit te nodigen voor een gesprek. Hierdoor kan niet worden beoordeeld wat zijn mogelijkheden zijn om te werken. Het recht op ziekengeld wordt daarom ongewijzigd voortgezet.
1.3.
In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (TVB2)
heeft appellant op 26 maart 2021 het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 maart 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is tot zijn eigen werk, maar wel tot de functies van administratief medewerker (document scannen), monteur reparatie smartphones en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen. Berekend is dat appellant nog 100% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 9 april 2021 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 mei 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar dat appellant tegen dit besluit heeft gemaakt heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant bij de hoorzitting van 4 november 2021 gezien. Deze arts heeft aanleiding gezien de FML op 3 december 2021 aan te vullen met beperkingen op boven schouderhoogte actief zijn, trappenlopen en beschermende middelen dragen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 december 2021 geconcludeerd dat appellant desondanks onverminderd in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 16 december 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 april 2021 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht en de uitkomst ervan juist. Volgens de rechtbank is er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen. Overwogen is dat de verzekeringsartsen beperkingen hebben aangenomen in verband met de knie-, schouder- en nekklachten van appellant. In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te oordelen dat dit onvoldoende is. Ook de overgelegde medische informatie heeft geen aanleiding gegeven dat meer beperkingen moeten worden aangenomen. Het Uwv heeft verder terecht geen rekening gehouden met de klachten die hij heeft door het auto-ongeluk, nu dit heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021 en dus na de datum in geding van 10 mei 2021 is. Uit het huisartsjournaal van 22 februari 2022 blijkt bovendien dat de klachten van duizeligheid en een moe gevoel in het hoofd zijn ontstaan na het ongeluk. Dit blijkt ook uit de informatie van de neuroloog van 17 juni 2022. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ZW-uitkering van appellant terecht is beëindigd met ingang van 10 mei 2021.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van beroep gehandhaafd. Hij houdt staande dat zijn beperkingen zijn onderschat en hij niet in staat is tot het verrichten van de geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan, alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft voldoende gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.3.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die zijn standpunt onderbouwt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Er bestaat daarom geen aanleiding hem te volgen in zijn standpunt.
4.3.2.
Voor zover appellant ter zitting heeft gesteld dat het auto-ongeval heeft plaatsgevonden in maart 2021 en dus vóór de datum in geding, wordt hij daarin niet gevolgd. Appellant heeft dit standpunt niet met stukken onderbouwd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat op basis van het huisartsjournaal van 24 februari 2022 ervan moet worden uitgegaan dat het ongeval op 28 mei 2021 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding van 10 mei 2021 daarom geen rekening kan worden gehouden met de gevolgen van het ongeval.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4. leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) N. ter Heerdt