ECLI:NL:CRVB:2023:2407

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
21/2567 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, geboren in 1998, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. Het Uwv stelde dat de appellant arbeidsvermogen had, wat door de rechtbank in eerste instantie werd betwist. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv onvoldoende gemotiveerd was, maar na aanvullende motivering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeerde dat de appellant, ondanks zijn lichamelijke en psychische problemen, in staat was om ten minste vier uur per dag te werken. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en dat de appellant over basale werknemersvaardigheden beschikte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat hij arbeidsvermogen had. De beslissing van de rechtbank om het Uwv te volgen in zijn standpunt werd onderschreven, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.

Uitspraak

21 2567 WAJONG

Datum uitspraak: 20 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 juni 2021, 20/854 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pietersz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft bij rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 april 2023 beoordeeld of een nader onderzoek door een onafhankelijk psychiater noodzakelijk is.
Appellant heeft een reactie ingezonden.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft met een door het Uwv op 7 februari 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant lichamelijke en psychische problemen heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 27 juni 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 27 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 27 juni 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en besloten dat appellant geen Wajong-uitkering krijgt omdat hij arbeidsvermogen heeft. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was voor wat betreft de betekenis van het indicatiebesluit van het CIZ en het functioneren op micro-, meso- en macroniveau. De rechtbank acht dit gebrek met de in beroep overgelegde aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van de diagnoses van de psychiater en psychotherapeut van de Waag bij afsluiting van de behandeling. Ook in het rapport van het CIZ, opgemaakt in het kader van de aanvraag van appellant op grond van de Wet langdurige zorg, is uitgegaan van de diagnoses autismespectrumstoornis, depressieve episode licht en verstandelijke beperking matig. Niet is gebleken van meer of ernstigere problemen. De agressie-regulatieproblematiek wordt door de Waag bij de afsluiting van de behandeling niet als diagnose vermeld, zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding heeft hoeven zien dit als diagnose op te nemen. De rechtbank acht de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat op basis hiervan niet kan worden gesteld dat het arbeidsvermogen ontbreekt niet onbegrijpelijk. Appellant is in staat gebleken succesvol meerdere niveaus van onderwijs (mbo-niveau 2 en 3) te volgen en een rijbewijs te behalen. Dat appellant zijn mbo-niveau 2 diploma alleen uit coulance vanuit school zou hebben behaald, acht de rechtbank niet aannemelijk. Appellant heeft deze stelling ook niet onderbouwd met stukken. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het rapport van het CIZ geen ander beeld geeft van de medische situatie van appellant en dat hieruit niet blijkt dat hij niet minstens vier uur per dag belastbaar zou zijn. De rechtbank kan het Uwv volgen in de conclusie dat geen sprake is van disfunctioneren op alle niveaus en geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kunnen concluderen dat appellant ten minste vier uur per dag belastbaar is en in staat is ten minste één uur aaneengesloten te werken. De rechtbank volgt appellant niet in zijn stelling dat hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden omdat hij agressieregulatie problemen heeft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uit de omstandigheid dat appellant succesvol onderwijs heeft gevolgd op mbo-niveau en in ieder geval een diploma mbo-niveau 2 heeft behaald, kunnen afleiden dat appellant in staat kan worden geacht instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en afspraken met de werkgever kan nakomen. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding dat appellant niet geschikt te achten is voor de taken handmatig afwassen en dichtvouwen deegwaren, waarbij maar één handeling tegelijk hoeft te worden verricht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een situatie van GBM. Appellant heeft forse lichamelijke en psychische aandoeningen. Zijn belastbaarheid was bij de verzekeringsarts niet anders dan bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zodat bij de herbeoordeling ook uitgegaan had moeten worden van GBM. Dat sprake is van GBM volgt al uit zijn ernstige psychische stoornissen en omdat sprake is van meerdere aandoeningen die elkaar in negatieve mate beïnvloeden, zoals autisme, depressie, een verstandelijke beperking en agressie-regulatieproblemen. Door zijn agressie-regulatieproblematiek kan appellant niet functioneren in een arbeidsorganisatie. De rechtbank is ten onrechte ervan uitgegaan dat deze diagnose op de datum in geding niet meer aan de orde was, nu ten tijde van de behandeling door de Waag werd uitgegaan van agressieregulatieproblematiek. Verder heeft appellant weliswaar een diploma behaald, maar heeft niet alle vakken met een goed resultaat afgerond en hij heeft nooit gewerkt. Ook blijkt uit de CIZ-indicatie dat sprake is van agressieregulatieproblematiek. Deze indicatie zou bovendien niet worden toegekend als de stoornis behandelbaar zou zijn. Appellant is niet zelfredzaam en beschikt niet over basale werknemersvaardigheden. Ook is appellant niet vier uur per dag belastbaar. De kans op verbetering in de toekomst wordt door de behandelend sector niet hoog ingeschat.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant arbeidsvermogen had op 7 februari 2019.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom zij niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Er is geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van GBM. Appellant heeft zijn mbo-opleiding niveau 2 kunnen afronden en niet is gebleken dat dit uit coulance door de onderwijsinstelling kwam. Dat appellant vanwege zijn cognitieve beperking deze opleiding niet heeft kunnen afronden op eigen merites is niet onderbouwd. Appellant heeft ook in hoger beroep geen stukken ingebracht ter onderbouwing van dit standpunt. Verder is niet gebleken dat appellant ADLafhankelijk is, anders dan tijdelijk na het ongeluk in september 2018 vanwege fysieke klachten. Ook het betoog van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten zoals agressie/emotieregulatie en OCD slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 24 april 2023 opnieuw toegelicht dat fobische klachten en agressie-regulatieklachten inderdaad bij de primaire verzekeringsarts zijn benoemd door appellant, maar deze klachten zijn nimmer als zelfstandige stoornissen gediagnosticeerd. Appellant is vanwege impulscontroleproblemen verwezen, maar na uitgebreid onderzoek bij de Waag werd geen agressie-regulatiestoornis gesteld; wel ASS, lichte eenmalige depressieve stoornis en matige verstandelijke beperking. Hiervan is bij de beoordeling ook uitgegaan. Er zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van zelfstandig of in groepsverband ondernemen van een meervoudige taak, structureren, omgaan met stress en nieuwe dingen, begrijpen van non-verbale boodschappen en eigen gevoelens uiten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten afdoende gemotiveerd dat de psychische klachten van appellant ten tijde van de datum in geding niet zodanig waren dat deze het hebben van arbeidsvermogen in de weg stonden. Dat de verzekeringsarts is uitgegaan van GBM, maakt niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit oordeel heeft moeten volgen. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van een situatie van GBM. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder afdoende gemotiveerd dat appellant vier uur per dag belastbaar is. Appellant heeft een opleiding afgerond, zijn stoornissen brengen niet per definitie met zich dat hij niet vier uur belastbaar is en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met zijn beperkingen. Ook uit de door appellant in hoger beroep overgelegde (medische) stukken blijkt niet dat hij niet vier uur per dag belastbaar is en niet ten minste een uur aaneengesloten kan werken. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien om over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.5.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. In het rapport van 6 maart 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat niet duidelijk is waarom appellant met zijn problematiek niet in staat zou zijn om opdrachten en aanwijzingen van een werkgever op te volgen. Uit de diagnoses bij de Waag volgt niet dat appellant niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 januari 2020 ook voldoende toegelicht dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 april 2019 verder vastgesteld dat appellant beperkt is voor te zware werkzaamheden, beperkingen ten aanzien van zelfstandig of in groepsverband ondernemen van een meervoudige taak, structureren, omgaan met stress en nieuwe dingen, begrijpen van nonverbale boodschappen en eigen gevoelens uiten. Appellant heeft niet onderbouwd waarom hij gelet op deze beperkingen niet in staat zou zijn tot het verrichten van een taak.
4.6.
De rechtbank heeft terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
De griffier is verhinderd te ondertekenen.