ECLI:NL:CRVB:2023:2363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
22/2976 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht weigering van ZW-uitkering na gewijzigde beoordeling bij nieuwe ziekmelding

Op 13 december 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. Het Uwv had de ZW-uitkering van appellant beëindigd op basis van de conclusie dat hij meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen. Appellant had zich eerder ziekgemeld met psychische klachten en later opnieuw met rugklachten en andere gezondheidsproblemen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de medische beperkingen van appellant niet waren toegenomen ten opzichte van de eerdere beoordeling. De Raad bevestigde dat de beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat zijn beperkingen waren toegenomen. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.2976 ZW

Datum uitspraak: 13 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2022, 22/1090 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker post voor gemiddeld 49,14 uur per week. Op 9 oktober 2018 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 13 februari 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 oktober 2019 de ZW-uitkering van appellant per 29 november 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als magazijnmedewerker, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Deze beoordeling is in rechte bevestigd bij uitspraak van de Raad van 21 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2754.
1.3.
Het Uwv heeft appellant per 29 november 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich op 15 oktober 2021 opnieuw ziekgemeld met rugklachten, klachten als gevolg van corona en psychische problematiek. In verband hiermee heeft hij op 23 november 2021 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Daarbij heeft appellant informatie van een GZ-psycholoog getoond. Deze arts heeft appellant per datum ziekmelding geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies (productiemedewerker metaal & electro industrie, productiemedewerker voedingsmiddelen-industrie en de functie van inpakker)
.Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 december 2021 vastgesteld dat geen recht bestaat op uitkering ingevolge de ZW. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 januari 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 januari 2022 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beoordeling door het Uwv niet onjuist geacht. In dat verband heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat en waarom het onderzoek door het Uwv niet deugdelijk zou zijn verricht. Appellant is op een spreekuur gezien en informatie van de behandelend sector is door een verzekeringsarts getoetst. De bevindingen zijn logisch en concludent. Ook het onderzoek in bezwaar heeft de rechtbank niet onzorgvuldig of onjuist geacht. Appellant heeft geen medische stukken in het geding gebracht die zijn stelling dat zijn beperkingen zijn toegenomen ondersteunen. Van medische redenen waarom appellant niet in staat zou zijn de hem voorgehouden functies te vervullen is niet gebleken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de medische beoordeling onzorgvuldig is geweest en zijn beperkingen zijn onderschat. Er is onvoldoende rekening gehouden met de lichamelijke en psychische beperkingen die sinds de beoordeling in 2019 zijn toegenomen. Met name de rugklachten van appellant zouden zijn onderschat. De omstandigheid dat het gaat om aspecifieke rugklachten waarvan de oorzaak niet duidelijk is, laat onverlet dat met de pijnklachten meer rekening had moeten worden gehouden. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij psychisch niet gezond is. Hij piekert vaak en er is sprake van een gokverslaving en van een depressieve stoornis.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
4.2.
Op deze hoofdregel bestaat een uitzondering voor de situatie dat de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziekmeldt. Voor een dergelijke situatie geldt het (nieuwe) toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672. Uit deze uitspraak blijkt dat – anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – een weigering van een ZWuitkering niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet worden voldaan aan de volgende twee cumulatieve voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.3.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van ziekengeld op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de EZWb op een of meer punten van de Functionele Mogelijkhedenlijst zijn toegenomen, dient te worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies.
4.4.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de medische beperkingen van appellant per datum ziekmelding, 15 oktober 2021, niet zijn toegenomen ten opzichte van de EZWb in 2019. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank met juistheid het standpunt van het Uwv onderschreven. Dit op grond van het volgende.
4.5.
Appellant heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de psychische klachten zijn toegenomen verwezen naar informatie van een GZ-psycholoog. Daarin is onder meer melding gemaakt van een matig ernstige depressie en een gokverslaving. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 januari 2022 te kennen gegeven dat die problematiek in 2019 ook speelde en dat van een toename van beperkingen niet is gebleken. Geen reden bestaat deze toelichting niet te volgen.
4.6.
De stelling van appellant dat zijn rugklachten in oktober 2021 zijn toegenomen heeft appellant niet met objectief medische gegevens onderbouwd. De omstandigheid dat appellant subjectief wel een dergelijke toename heeft ervaren is onvoldoende om op grond daarvan te oordelen dat sprake is van toegenomen beperkingen.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) E.X.R. Yi