In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante door het college van burgemeester en wethouders van Vught. De intrekking is gebaseerd op het niet meewerken aan een huisbezoek op 29 augustus 2019, waarbij appellante weigerde de medewerkers van het college binnen te laten. Het college stelde dat appellante haar medewerkingsverplichting had geschonden, wat leidde tot de intrekking van de bijstand met ingang van die datum. Appellante ontving sinds 16 december 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en woonde samen met haar twee minderjarige kinderen op het uitkeringsadres. Het college had vermoedens dat haar ex-partner, X, bij haar woonde, wat leidde tot een fraudepreventieonderzoek. Tijdens dit onderzoek zijn waarnemingen gedaan en verklaringen van buurtbewoners verzameld, die de vermoedens van het college leken te bevestigen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het college de bijstand terecht heeft ingetrokken, maar dat de terugvordering van de bijstand over een eerdere periode niet kon worden onderbouwd. De Raad vernietigde het besluit tot terugvordering, omdat er onvoldoende bewijs was dat X zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De Raad bevestigde de intrekking van de bijstand, maar herstelde de situatie met betrekking tot de terugvordering, waardoor appellante geen bedragen aan het college hoeft terug te betalen. Tevens werd appellante een vergoeding voor proceskosten toegekend.