ECLI:NL:CRVB:2023:2334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
22/3667 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en geschiktheid voor passende functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 21 juni 2021. Appellante heeft zich ziekgemeld met klachten van haar nek en psychische klachten. Het Uwv heeft na een beoordeling vastgesteld dat appellante met haar beperkingen in staat is om passende functies te vervullen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de beëindiging van de uitkering ongegrond verklaard. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het rapport van haar verzekeringsarts Van Arkel, die aanvullende beperkingen zou hebben vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het rapport van Van Arkel geen twijfel heeft opgeroepen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad concludeert dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat appellante in staat is om meer dan 65% van haar laatst verdiende loon te verdienen in passende functies. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

22/3667 ZW
Datum uitspraak: 30 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 oktober 2022, 21/2139 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 20 mei 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 27 oktober 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 september 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 21 juni 2021 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als algemeen productiemedewerker voor gemiddeld 29,15 uur per week. Op 26 februari 2020 heeft zij zich ziekgemeld met klachten van haar nek met uitstraling naar haar linkerarm, en later ook psychische klachten. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 april 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 20 mei 2021 de ZW-uitkering van appellante met ingang van
21 juni 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een FML van 21 oktober 2021 aanvullende beperkingen opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft enkele functies laten vervallen, heeft onder dezelfde SBC-codes geschikte alternatieven kunnen selecteren en heeft de mate van arbeidsgeschiktheid (wederom) vastgesteld op meer dan 65%. Het Uwv heeft op basis hiervan dan ook geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet ter discussie staat dat appellante bekend is met een nekhernia, een tenniselleboog aan de linkerkant, psychische klachten en migraineklachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 21 oktober 2021 enkele aanvullende beperkingen heeft opgenomen. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 21 juni 2021 (bedoeld zal zijn 25 februari 2022) heeft gereageerd op het door appellante ingebrachte rapport van 10 januari 2022 van verzekeringsarts D. van Arkel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat Van Arkel aanvullende beperkingen aanwezig acht op basis van anamnestische gegevens. Van Arkel heeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep medisch onvoldoende onderbouwd waarom, naast de al aangenomen beperkingen, meer beperkingen aangenomen zouden moeten worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding navolgbaar en overtuigend gemotiveerd is weergegeven in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Met de klachten van appellante is rekening gehouden door beperkingen aan te nemen op een wijze, waarvan de rechtbank niet is gebleken dat die onjuist zijn. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met een combinatie van klachten ten aanzien van de nekhernia en de tenniselleboog aan de linkerkant en hiervoor aanvullende beperkingen aanwezig geacht. Ook is rekening gehouden met de aanwezige psychische klachten van appellante en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiervoor aanvullende beperkingen aangenomen op het onderdeel veelvuldige storingen en onderbrekingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat voldoende is onderbouwd dat de beperkingen in de FML zijn toegesneden op de problematiek van appellante. De rechtbank heeft geconcludeerd dat noch uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep noch uit het door appellante ingebrachte rapport van 10 januari 2022 van verzekeringsarts Van Arkel blijkt dat er een noodzaak voor een urenbeperking aanwezig is. Hieruit volgt dat het Uwv de FML juist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. In dat kader heeft de rechtbank overwogen dat het rapport van Van Arkel de rechtbank niet heeft doen twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 26 oktober 2021 en 3 maart 2022 overtuigend en uitgebreid gemotiveerd waarom de door hem geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante en waarom deze haar belastbaarheid niet overschrijden. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen reden om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de in het rapport van 10 januari 2022 opgenomen bevindingen van de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts Van Arkel. Het feit dat de bevindingen van Van Arkel tegenstrijdig zijn met de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv, had de rechtbank op z’n minst aanleiding moeten geven om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Onder verwijzing naar dit rapport van Van Arkel heeft appellante gesteld dat in de FML van 21 oktober 2021 wat betreft het werken met toetsenbord en/of muis een zwaardere beperking moet worden aangenomen bij item 4.4 dan 4.4.1 (licht beperkt). Bovendien moeten in de FML beperkingen worden opgenomen voor werk waarbij frequent rechtstreeks contact met klanten vereist is (item 2.12.1) en werk waarbij langer dan 30 minuten achter een beeldscherm werk verricht moet worden (item 2.12.6). Volgens appellante is de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de aangenomen beperking bij het werken met toetsenbord en/of muis (item 4.4.1) ten onrechte alleen uitgegaan van een nekhernia terwijl ook sprake is van een tenniselleboog, en heeft zij niet gemotiveerd waarom met het aannemen van een lichte beperking voldoende wordt tegemoetgekomen aan de klachten van appellante. Nu de rechtbank er ten onrechte niet voor heeft gekozen om een deskundige te benoemen en met het rapport van Van Arkel twijfel is gezaaid over de juistheid van de bij appellante aangenomen beperkingen, heeft appellante de Raad verzocht (alsnog) een deskundige (verzekeringsarts) te benoemen. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij medisch gezien niet in staat is de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen, en heeft in dat kader verwezen naar wat Van Arkel daarover heeft opgemerkt in het rapport van 10 januari 2022. Tot slot heeft appellante gesteld dat zij bij de functie teamondersteuner (SBC-code 315100) niet aan de opleidingseis voldoet. Vereist is een VMBO-niveau, theoretische richting, en appellante heeft alleen praktijkgericht VMBO- en MBO-onderwijs gevolgd.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bevindingen van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts Van Arkel. Het feit dat de bevindingen van Van Arkel tegenstrijdig zijn met de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv, had de rechtbank op z’n minst aanleiding moeten geven om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. In deze uitspraak heeft de Raad onder 7.1 en 7.2 overwogen dat een betrokkene door zijn gemotiveerde betwisting van wat is geconcludeerd over zijn mogelijkheden en beperkingen voor het verrichten van arbeid twijfel kan doen ontstaan over de juistheid van de beoordeling door het Uwv. Als twijfel aan de juistheid van de beoordeling – na een eventuele reactie van het Uwv – niet bij de bestuursrechter wordt weggenomen kan daarin reden bestaan dat de bestuursrechter een (medisch) deskundige benoemt. Bij afwijzing van het verzoek om een deskundige in te schakelen moet de bestuursrechter motiveren waarom hij zich op basis van de door partijen ingebrachte medische informatie voldoende in staat acht het tussen hen bestaande geschil te beslechten.
4.4.2.
De rechtbank heeft deze rechtspraak juist toegepast. De rechtbank heeft beoordeeld of het expertiserapport van Van Arkel twijfel heeft doen ontstaan aan de beoordeling van het Uwv. De rechtbank heeft, na het ontvangen van de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het rapport van Van Arkel, geoordeeld dat deze twijfel er niet is en heeft dus geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
4.5.
Appellante heeft verder, onder verwijzing naar het rapport van Van Arkel, herhaald dat in de FML van 21 oktober 2021 een zwaardere beperking dan 4.4.1 opgenomen moet worden wat betreft het werken met toetsenbord en/of muis, en dat beperkingen aan de orde zijn wat betreft contact met klanten (item 2.12.1) en beeldschermwerk (item 2.12.6). Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport 25 februari 2022 inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat de door Van Arkel genoemde aanvullende beperkingen gebaseerd zijn op anamnestische gegevens en dat er onvoldoende onderbouwing is voor het aannemen van aanvullende beperkingen.
4.5.2.
Appellante heeft zich (ook ter zitting) op het standpunt gesteld dat Van Arkel haar op basis van de combinatie van nekhernia en tenniselleboog beperkt (en niet licht beperkt) acht ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis. Aan appellante kan worden toegegeven dat Van Arkel in zijn rapport vermeldt dat uit zijn onderzoeksbevindingen is gebleken dat er sprake is van forse beperkingen in het gebruik van de linkerarm, zowel in de schouder (krachtsverlies en onmogelijkheid meer dan 90 graden te heffen) alsook in de elleboog (pijn bij overbelasting en krachtsverlies). In het rapport van 24 juli 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er evenwel terecht op gewezen dat Van Arkel in zijn rapport van 10 januari 2022 de aanvullende beperking wat betreft het werken met toetsenbord en muis niet onderbouwt met de (combinatie van de) vastgestelde nekhernia en tenniselleboog, maar met het (anamnestische) gegeven dat appellante klaagt over moe worden en migraine krijgen. Daaruit volgt dat de claim dat op grond van de combinatie van nekhernia en tenniselleboog een aanvullende beperking wat betreft het werken met toetsenbord en muis aan de orde is geen onderbouwing vindt in het rapport van Van Arkel. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat, in tegenstelling tot de aanname van Van Arkel, het bij het betreffende onderdeel niet gaat om het vier uur achtereen werken met toetsenbord en muis, maar om de totale duur per werkdag. In het rapport van 24 juli 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overigens deugdelijk gemotiveerd dat appellante, zoals ook al in het rapport van 25 februari 2022 is vermeld en anders dan zij in hoger beroep heeft betoogd, wat betreft het werken met toetsenbord en muis is beperkt vanwege pijnklachten als gevolg van de combinatie van geobjectiveerde nekhernia en tenniselleboog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook toereikend gemotiveerd dat de tenniselleboog links en de nekhernia beiden op zich noodzaken tot specifieke beperkingen en dat er ook een overlap van beperkingen is, maar dat zwaardere beperkingen niet aan de orde zijn.
4.6.
Uit 4.5.1 en 4.5.2 volgt dat met de rechtbank wordt geoordeeld dat het rapport van
Van Arkel geen twijfel heeft opgeroepen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Ook de Raad ziet dus geen aanleiding (alsnog) een medisch deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv, uitgaande van de FML van 21 oktober 2021, voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.8.
Tot slot heeft appellante er in hoger beroep op gewezen dat uit de arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat bij de onder de SBC-code 315100 vallende functie teamondersteuner opleidingsniveau VMBO, theoretische richting, is vereist. Appellante heeft gesteld dat zij daar niet aan voldoet, omdat zij alleen praktijkgericht VMBO- en
MBO-onderwijs heeft gevolgd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.8.1.
In een rapport van 27 juli 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, onder verwijzing naar rapporten van 26 oktober 2021 en 3 maart 2022, vastgesteld dat het opleidingsniveau van appellante is vastgesteld op niveau 3. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder vastgesteld dat over de gevolgde opleidingen geen discussie bestaat. Na het lager onderwijs behaalde appellante in 1996 het VMBO-diploma verzorging en daarna een heftruckdiploma. Ook volgde appellante een jaar de MBO-opleiding secretarieel, maar sloot die niet met een diploma af. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gewezen op informatie van de arbeidsdeskundig analist, waaruit blijkt dat in de aan de orde zijnde functie teamondersteuner niet het specifieke (hoge) niveau VMBO-tl wordt vereist, maar dat ook een lager theoretisch niveau volstaat. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat appellante van 1991 tot 1996 de VMBO-opleiding verzorging volgde, die zeker praktische onderdelen bevat, maar dat daarvan in die tijd ook de basisvorming (met theoretisch onderwijs) deel uitmaakte. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante met haar vooropleiding (VMBO-verzorging van 1991 tot 1996) en de gerichte aanvullende scholing (een jaar secretarieel) voor een substantieel deel ook theoretisch is onderwezen. Dat dat op haar niveau is geschied (VMBO) doet daar volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet aan af. Appellante bezit met haar scholing afdoende (cognitieve) bagage voor het uitvoeren van de functie teamondersteuner, temeer daar de aanvullende scholing (secretarieel) goed aansluit bij de taken en belasting in de functie teamondersteuner, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Ter zitting heeft het Uwv gewezen op de uitspraak van de Raad van 28 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:976, in een vergelijkbare zaak en toegelicht dat voor de functie geen diploma-eis geldt, maar gevraagd wordt om het opleidingsniveau VMBO, theoretische richting.
4.8.2.
Met het rapport van 27 juli 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is voldoende inzichtelijk onderbouwd dat appellante met de door haar gevolgde opleidingen voldoet aan het bij de functie van teamondersteuner verlangde opleidingsniveau van
VMBO-niveau, theoretische richting. De enkele herhaalde stelling van appellante ter zitting van de Raad dat zij slechts een praktische VMBO-opleiding heeft gevolgd, is onvoldoende voor een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.4 tot en met 4.8.2 volgt dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 21 juni 2021 in stand blijft. Omdat eerst in hoger beroep een afdoende arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit, is dit besluit niet deugdelijk gemotiveerd en in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat aannemelijk is dat appellante door de aanvulling van de motivering niet is benadeeld, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6
.In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting in beroep ter waarde van € 837,- per punt) en € 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor de zitting in hoger beroep ter waarde van € 837,- per punt), in totaal op € 3.348,-. Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 3.348,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van
N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2023.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) N. Zwijnenberg

Bijlage

Artikel 19aa van de Ziektewet
1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
(…)
(…)
(…)
5. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 19ab van de Ziektewet
1. Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.
(…)
3. Onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.